Strafrecht tentamen week 4 Flashcards

1
Q

Wanneer gebruik je de materiële vragen van art. 350 Sv

A

Als aan alle formele vragen van art 348 Sv zijn voldaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie strafbaar feit

A

Een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eerste component van een strafbaar feit

A

Een gedraging onder een bepaalde omstandigheid en eventueel met een bepaald gevolg

  • Dit wijst op daadstrafrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tweede component van een strafbaar feit

A

Die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving

*Wijst op het legaliteitsbeginsel
* Er is aan dit vereiste voldaan als alle bestanddelen van de wettelijke delictsomschrijving zijn vervuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

derde component van een strafbaar feit

A
  1. Die wederrechtelijk is
  • De gedraging moet in strijd zijn met het objectieve recht
  • De wederrechtelijkheid is aanwezig wanneer alle bestanddelen van de delictsomschrijving zijn vervuld
  • Hierin zie je het onrechtsbeginsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vierde component van een strafbaar feit

A
  1. En verwijtbaar is aan de verdachte
  • Grondslag van schuldbeginsel
  • Schuld wordt aangeduid met verwijtbaarheid
  • Verwijtbaarheid is aanwezig wanneer iemand een reel gedragsalternatief had. Had hij redelijkerwijs een andere optie bij het overtreden van de wet?
  • Verwijtbaarheid wordt verondersteld aanwezig te zijn tenzij het tegendeel wordt bewezen, denk aan een schulduitsluitingsgrond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Daadstrafrecht

A

Er moet sprake zijn van een actief optreden of nalaten om actief op te treden tegen een strafbare gedraging

  • Iemand kan dus niet strafbaar worden gesteld op basis van alleen intentie of een kwaadaardige gedachte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Moeten bestanddelen door de Ovj ook in een tenlastelegging worden opgenomen?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer is er wederrechtelijkheid

A

Als alle bestanddelen van de delictsomschrijving zijn vervuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitzondering wederrechtelijkheid

A

Je hebt geen wederrechtelijkheid wanneer er een rechtsvaardigheidsgrond is, zoals noodweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ziet verwijtbaarheid op de handeling of de dader?

A

Op de persoon/dader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is er sprake van verwijtbaarheid?

A
  • Had iemand redelijkerwijs een andere optie bij het overtreden van de wet?
  • Verwijtbaarheid wordt verondersteld aanwezig te zijn tenzij het tegendeel wordt bewezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bestanddelen

A

Onderdelen van een delictsomschrijving, letterlijk in de wettekst terug te vinden

  • 2de component van het strafbare feit ziet hierop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Objectieve bestanddelen

A
  • Objectieve feiten in de delictsomschrijving
  • ziet NIET op de geestgesteldhied van de dader
  • Denk aan wederrechtelijkheid, een gedraging of een gevolg van een gedraging
  • Soms strafverhogend -> gekwalificeerd
  • Soms bijkomende omstandigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Subjectieve bestanddelen

A
  • Ziet juist op de geestgesteldheid van de dader
  • Bijvoorbeeld bij een schuldbestanddeel
  • Opzet of culpa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

elementen

A
  • Het derde en vierde deel van het strafbare feit
  • Zijn soms ook bestanddelen (zoals mishandeling)
  • ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De 4 vragen van art. 350 Sv

A
  1. Is het ten laste gelegde feit bewezen verklaard?
  2. Is het feit strafbaar (kwalificatie & feit in casu strafbaar)
  3. Is de verdachte strafbaar?
  4. Welke straf of maatregel dient te worden opgelegd?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vraag een art. 350 Sv

A
  1. Is het ten laste gelegde feit bewezen verklaard?
    * Alle bestanddelen moeten op grond van het wettelijke bewijsrecht (art. 88 Sv) én op grond van de overtuiging van de rechter bewezen worden verklaard
  • Als een bestanddeel niet bewezen is verklaard, is het ten laste gelegde feit ook niet bewezen verklaard
  • Dan volgt er vrijspraak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vraag twee art. 350 Sv

A
  1. Is er sprake van een strafbaar feit?

2a. Kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd?
* Is er een in de wet aan te treffen delictsomschrijving die past op het bewezenverklaarde? -> kwalificeren
De Ovj moet de bestanddelen van een bepaalde wettelijke delictsomschrijving in de tenlastelegging verwerken
* Gebeurt dit netjes? gekwalificeerd
* Anders is er sprake van verzuim -> ontslag van alle rechtsvervolging

2b Is het feit in casu ook strafbaar?
* wederrechtelijkheid
* Die wordt verondersteld aanwezig te zijn tenzij er een rechtsvaardigheidgrond is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vraag drie art. 350 Sv

A
  1. Is de verdachte strafbaar?
  • Dit wijst op de verwijtbaarheid, de wordt verondersteld aanwezig te zijn, tenzij er een schulduitsluitingsgrond is.
21
Q

Vraag vier art. 350 Sv

A
  1. Welke straf of maatregel?
  • De rechter komt pas aan deze vraag toe als de 3 voorgaande vragen bevestigend zijn beantwoord
22
Q

Wat is een uitzondering op ontslag van alle rechtsvervolging

A

TBS wanneer een misdaad ontoerekenbaar is

23
Q

Welk boek misdrijven?

A

Boek 2

24
Q

Doleuze delicten

A

Misdrijven met opzet als bestanddeel, soms is dat ook ingeblikt:
* ‘opzettelijk’
* ‘misdrijf’ -> ingeblikt

25
Q

Culpoze delicten

A

misdrijven met schuld als bestanddeel

26
Q

Materieel omschreven delicten

A

Delicten waarbij de wetgever het in het leven roepen van een bepaald gevolg strafbaar heeft gesteld
* Dood door schuld
* Doodslag

27
Q

Formeel omschreven delicten

A

Hierbij gaat het om een zodanig getypeerde handeling die je niet mag verrichten
* Diefstal

28
Q

Gekwalificeerd delict

A

Een delict met een strafverzwarend delictsbestanddeel
* Mishandeling vs zware mishandeling

29
Q

Geprivieerd delict

A

Een delict met een strafverminderend delictsbestandeel

30
Q

Comissiedelict

A

De gedraging betreft een handelen er is sprake van een gewilde spierbeweging

31
Q

Omissiedelict

A

De gedraging betreft een nalaten

32
Q

Oneigenijk comissiedelict

A

de gedraging is juist niet handelen

33
Q

Waar vind je het materieel legaliteitsbeginsel?

A

art, 1 Sr, art. 7 EVRM

34
Q

Mag je overtredingen strafbaar stellen in lagere wetgeving?

A

Ja, mits ze een basis hebben op een wet in formele zin. Bij misdrijven mag dit NIET

35
Q

3 deelnormen van het legaliteitsbeginsel:

A
  1. Verbod op terugwerkend kracht (nulla Poena)
  2. Gebod van toegankelijke en scherpe normen ( Nullum crimen)
  3. Verbod van analoge en te extensieve interpretatie
36
Q

Deelnorm legaliteitsbeginsel 1

A

Verbod op terugwerkende kracht

Men kan niet strafbaar worden gesteld voor iets waarvan zij niet wisten dat het strafbaar was, omdat het toen nog niet strafbaar was gesteld

  • Veranderingen die in het voordeel van de verdachte werken mogen wel worden toepeast (art. 1 lid 2 Sr)
37
Q

HR vertonen

A

De wetgever dient volgens het verbod op terugwerkemde kracht alert te blijven op ontwikkelingen en de wetgeving bij de tijd te houden

38
Q

Mag de rechter een nieuwe strafbepaling creëren als de wetgever dit NIET eerder gedaan heeft?

A

Nee, denk aan het legaliteitsbeginsel, deelnorm 1. De rechter moet uitgaan van de wetgeving die bestond op het tijdstip dat zo’n feit begaan is

39
Q

Deelnorm legaliteitsbeginsel 2

A

Gebod van toegankelijke en scherpe normen

  • Toegankelijke normen -> delictsomschrijvingen moeten toegankelijk en geschreven zijn, lex scripta
  • Voldoende duidelijke en scherpe normen -> lex certa, ligt besloten in het legaliteitsbeginsel. Ook van belang voor de overheid, want wanneer de wetgeving te complex is is strafvervolging lastiger

Instructienorm voor de wetgever: alleen de
* democratisch gelegitimeerde wetgever mag bepalen wie wanneer waarvoor strafbaar is
* delictsomschrijvingen moeten toegangelijk en geschreven zijn en voldoende duidelijk en precies zijn

40
Q

HR onbehoorlijk gedrag

A

Hierin zie je dat het voorkomen van open en vage normen soms onvermijdelijk is

  • Hierin werd aangevoerd dat een bepaling uit een algemene verordening onverbindend verklaard moet worden vanwege het feit dat de bepaling te vaag was geformuleerd
  • Hierdoor kon de verdachte niet weten dat haar gedraging strafbaar was
  • De HR beoordeelde dat de bepaling wel kan worden toegepast
41
Q

Deelnorm legaliteitsbeginsel 3

A

Verbod van te extensieve en analogische interpretatie

  • analogisch -> De wetgever heeft iets strafbaar gesteld, maar nou net niet datgene wat de verdachte op zijn kerfstok heeft staan. De rechter stelt vast dat wat de verdachte heeft gedaan wel heel erg lijkt op een wel door de wetgever strafbaar gestelde bepaling. Dan wordt analogisch dit wetsdelict toegepast op het niet strafbaar gestelde bepaling
  • Dit is VERBODEN, want in strijd met art. 1 Sr en scheiding der machten
  • Extensieve interpretatie -> hier wordt een rechtsregel ruim uitgelegd, maar zodanig dat het ‘taalkundig binnen de bewoording van de delictsomschrijving blijft’
  • Dit mag in sommige gevallen
42
Q

4 interpretatie methoden

A
  1. Grammaticaal: wordt gekeken naar de precieze bewoording van de wet
  2. Systematisch: je interpreteert een wet door naar het stelsel van de wet te kijken, ziet op uitleg van een bepaling in samenhang met andere bepalingen in hetzelfde rechtsgebied
  3. Teleogisch: het doel van het wetsartikel staat hier centraal. Gaat om een uitleg naar huidige of gewijzigde opvattingen en omstandigheden
  4. Wethistorisch
43
Q

Rechtsdelicten

A

Zijn misdrijven, zijn strafbare feiten waarvan ieder normaal mens wel realiseert dat het strafbare feiten zijn

44
Q

Wetsdelicten

A

Zijn overtredingen, je kan in het wetboek zien dat het gaat om strafbare feiten

45
Q

Welke straffeiten hebben altijd een schuldbestanddeel of opzet?

A

Misdrijven

46
Q

Alles wat na het woordje opzettelijk komt in de delictsomschrijving, daar moet opzet bij zijn geweest. Behalve als bestanddelen geobjectiveerd zijn.

A

Zij zijn onttrokken aan het opzet verband

47
Q

2 functies van het legaliteitsbeginsel

A
  1. Instrumentaliteit, Legitimeert overheidsoptreden en fundeert strafrechtelijke aansprakelijkheid
  2. Rechtsbeschermingsbeginsel, beschermt de burger tegen de overheid
48
Q

3 grondslagen van het legaliteitsbeginsel

A
  1. rechtszekerheid -> de burger kan weten wat strafbaar is en wat niet en welke straf of maatregel er te wachten kan staan
  2. Rechtstaatgedachte
  3. Schuldgezichtspunt
49
Q

Mag extensief interpreteren?

A

Ja, maar hoe extensiever de rechter interpreteert, des te uitgebreider hij zal moeten motiveren waarom hij tot die interpretatie is gekomen