subjonctif zinnen Flashcards by Han V

Q

ik wil dat

A

je veux que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik heb graag/liever

A

j’aime que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vraag

A

je demande que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik verlang

A

je désire

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik verhinder

A

j’empêche

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik eis

A

j’exige

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik verbied

A

j’interdis

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik beveel

A

j’ordonne

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik verkies

A

je préfère

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik wens

A

je souhaite

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind (het) noodzakelijk

A

je trouve nécessaire

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het goed dat
het is goed dat

A

je trouve/il est bon que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het belangrijk dat
het is belangrijk dat

A

je trouve/ il est important

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het interessant dat
het is interessant dat

A

je trouve/il est intéressant que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het eerlijk/juist dat
het is eerlijk/juist dat

A

je trouve/il est juste

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het slecht dat
het is slecht dat

A

je trouve/il est mauvais que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het natuurlijk dat
het is natuurlijk dat

A

je trouve/il est naturel que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het normaal dat
het is normaal dat

A

je trouve/il est normal que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het hoog tijd dat
het is hoog tijd dat

A

je trouve/il est grand temps que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het dringend dat
het is dringend dat

A

je trouve/il est urgent que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind het nuttig dat
het is nuttig dat

Study These Flashcards

A

je trouve utile que
il est utile que

Q

het past dat

Study These Flashcards

A

il convient que

Q

het is beter dat

Study These Flashcards

A

il vaut mieux que

Q

het volstaat

Study These Flashcards

A

il suffit que

het is nodig dat

il faut que

het is noodzakelijk

il est nécessaire que

ik twijfel eraan

je doute que

het valt te betwijfelen

il est douteux

het is mogelijk dat

il est possible que

het is mogelijk

il se peut

het is onmogelijk

il est impossible

voordat

avant que

totdat

jusqu'à ce que

in afwachting tot

en attendant que

opdat (2)

pour que afin que

uit vrees dat (2)

de peur que de crainte de

zodanig dat (4)

de (telle) manière que de (telle) façon que de (telle) sorte que à tel point que

zo dat (2)

tellement ...que si ... que

zoveel dat

tant que

het is niet dat

ce n'est pas que

niet dat

non que

hoewel (3)

bien que malgré que quoique

wat ook

quoi que

waar ook

où que

wie ook

qui que

welke/ hoe ook

quelque que

hoe ook

si que

op voorwaarde dat

à condition que

als maar

pourvu que

tenzij

à moins que

zonder dat

sans que