swk2a Flashcards

(74 cards)

1
Q

Hechting

A

Een band die het kind op bouwt met de ouders op basis van opgedane ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bonding

A

Het intiem en fysieke contact dat tussen de ouders en het kind direct na de geboorte (de geur van de ouder zodra je hem op je blote borst legt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Veilig hechting patroon

A

Kind voelt zich op zijn gemakt als moeder weg is, heeft vertrouwen dat ze terug komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onveilig vermijdend

A

Kind zoekt geen nabijheid bij moeder als ze terug komt. Raakt niet van streek als moeder weg is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onveilig ambivalent

A

Blijft zo dicht mogelijk bij de moeder en blijft van streek als ze terug komt. Tonen woede en teleurstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onveilig gedesorganiseerd

A

Kind heeft tegenstrijdige verwachting over moeder. Geeft kind meer stress als de moeder terug komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Temperament

A

Prikkelingen en emoties die de eigenschap van iemand vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Intergenerationele overdracht

A

Wat jij meekrijgt bij je opvoeding, geef je door aan je kinderen (als je bent mishandeld, mishandel je je kinderen ook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

De wetenschap naar groei, verandering en stabiliteit naar ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 gebieden van ontwikkelingspsychologie

A

fysiek
cognitief
sociaal - emotioneel
persoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Experimenteel onderzoek

A

Onderzoek dat bedoel is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken
VB: Groep 5a krijgt de normale leesmethode. Groep 5b krijgt de nieuwe leesmethode. Welke groep doet het beter?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Longitudinaal onderzoek

A

Onderzoek waarbij je een groep langere tijd volgt

VB: Een kind zijn lees niveau voor 2 jaar onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tweelingonderzoek

A

Onderzoek bij tweelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nature

A

Onze natuur/genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nurture

A

Onze omgeving/opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zygote

A

Bevruchte cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Monozygotische tweeling

A

Een eigen tweeling uit zelfde eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dizygotische tweeling

A

Twee eigen tweeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Actief gen interactie effect

A

Kind richt zich op omgeving die het best bij haar past

VB: Oumnia is erg sociaal dus gaat veel naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Passief gen interactie effect

A

Genen van ouders worden beïnvloed in de omgeving waarin het kind opgroeit
VB: Serdem haar vader houd van koken waardoor Werden nieuwe recepten uitprobeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Evocatief gen interactie effect

A

Situatie waarin genen van een kind een specifiek type omgeving oproepen
VB: Berfin ziet er erg rustig en serieus uit waardoor haar klasgenoten haar om hulp vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Continue verandering

A

Een vloeiende lijn van de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Discontinue verandering

A

De ontwikkeling is in aparte stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Differential Susceptibility Hypothese

A

Individuen met een verhoogde gevoeligheid voor omgevingsfactoren zijn extra gevoelig voor zowel positieve als negatieve kenmerken van de omgeving
VB: Dean is in een negatieve omgeving erg gevoelig(drukke klas) maar in een positieve omgeving blinkt hij uit (dansen op het podium). Noah en Milan zijn in deze situaties hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Prentale periode
1. Germinaal 2. Embryonaal 3. Foetaal
26
Teratogene effecten
Omgeving factoren die leiden tot een geboorte afwijking (drugs, virus) bij embryonale fase
27
Neonaat
Pasgeboren baby
28
Leervermogen
Hoe je nieuwe informatie op neemt en dit dagelijks toepast | VB: Kaan leert lezen in groep 3. Nu leest hij de straatnamen en weet hij waar hij heen moet
29
Gewenning
Leren niet te reageren op herhalende dingen | VB: Gewend raken een verkeer geluid als je naast een snelweg woont
30
Klassieke conditionering
Hond en bel
31
Operante conditionering
Gedrag belonen zodat het vaker word uitgevoerd
32
Visual cliff experiment
Diepteperceptie van baby's word onderzocht
33
Scheidingsangst
Angst die word opgeroepen door aanwezigheid van ouder | VB: Fiene moet huilen als haar moeder naar huis gaat. Ook als er een inval is van iemand die zij niet kent.
34
Vreemdenangst
Baby's die voorzichtiger worden met mensen die ze niet kennen
35
Piagets eerste stadium
Sensomotorische stadium
36
Circulaire reacties
Herhaling van motorische handelingen | VB: het heen en weer gaan met een rammelaar
37
Intentioneel gedrag
1 speeltje wegduwen om de ander te pakken
38
Objectpermanentie
Als de baby iets niet ziet, is het er ook niet
39
Mentale representatie
Als een bal onder de bank rolt, kunnen baby's bedenken wanneer die weer opduikt
40
Indirecte intimatie
Het imiteren van scenes of mensen die niet meer aanwezig zijn
41
Piagets basisbegrippen
1. Schema 2. accommodatie 3. adoptie 4. assimilatie
42
Schema
Een bepaald beeld dat je koppelt aan iets actueels in je leven VB: bij racisme denk ik op dit moment aan zwarte piet
43
Adaptie
De eigenschap van iemand om zich aan te laten passen in dingen die je al kent
44
Assimilatie
Nieuwe informatie te laten passen in dingen die je al kent
45
Accommodatie
Nieuwe informatie is zo uniek dat moeten aanpassen om het te laten passen
46
Geheugen
coderen, opslaan, terughalen
47
Primitief denken
Nog niet ontwikkeld denken | VB: Alleen mijn beer heet teddy
48
Intuïtief denken
Simpele verklaring voor iets | VB: Waarom vliegt een vliegtuig? Omdat het vleugels heeft
49
Mentale representaties
Plaatjes in hun hoofd. | VB: opa en oma hebben grijs haar, bij dat huis krijg ik altijd limonade
50
Symbolisch denken
Dagkaart van hapje eten is fruit eten in de klas, stok is een zwaard
51
Egocentrisch denken
Alleen vanuit eigen perspectief, berg filmpje
52
Fonologie
De klank van taal (Nederlands, Vlaams)
53
Grammatica
Wat zijn de regels van taal?
54
Semantiek
Woordenschat
55
Pragmatiek
Hoe word de taal gebruikt? | VB: hoe een kind praat tegen een nog jonger kind
56
Metalingustiek
Woorden kennen maar niet begrijpen
57
3 theorieën over taalverwerving
- behavioristisch/skinner nurture - Nativistisch / chomky nature - interactionisch nature en nurture
58
Joint attention
Het volgen van het kind zijn aandachtspunt
59
fast mapping
woordjes snel een betekenis krijgen
60
holofrasen
1 woord zinnen
61
neologisme
zelf woorden verzinnen
62
telegramstijl
overbodige woorden weglaten
63
Prelinguïstische communicatie
communicatie doormiddel van geluiden
64
perceptuele schematisering
het vermogen om alles als een geheel te zien | VB: fruitgezichtjes
65
Principe van hiërarchische intergatie
verschillende vaardigheden ontwikkelen om te combineren | VB: Als je leert goed je adem in te houden kan je langer zwemmen
66
affordances
nieuwe ontwikkeling leiden tot nieuwe vaardigheden. | VB: Tim kan goed rennen hierdoor heeft hij meer plezier in tikkertje
67
Scaffolding
kinderen alleen helpen zodra dit moet
68
zone van naaste ontwikkeling
het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal kan. hiervoor is scaffolding nodig VB: kind heeft ruzie met een klasgenoot. Juf legt uit wat hij kan vertellen om het zelf te lossen
69
Erikons stadia 12 tot 18 maanden
wantrouwen en vertrouwen | VB: baby word vastgehouden door haar moeder
70
Erikson stadia 12m - 3 jaar
autonomie en schaamte | VB: Kind ziet buiten vogels en vraagt zich af wat het zijn
71
Erikson stadia 3 tot 5 jaar
initiatief en schuld | VB: Kind heeft eigen lied verzonnen
72
Erikson stadia 5 tot 6 jaar
Vlijt en minderwaardig | VB: Kind komt erachter dat hij het beste in rekenen is
73
theory of mind
het kunnen verplaatsen in gedachte van een ander
74
pro sociaal gedrag
empathie