T7 Flashcards
1
Q
Since
A
Aangezien
2
Q
Whereas
A
Terwijl
3
Q
Conversely
A
Daartegen
4
Q
Unless
A
Tenzij
5
Q
Initially
A
Aanvankelijk
6
Q
Likewise/ similarly
A
Op dezelfde manier
7
Q
Approving
A
Instemmend
8
Q
Matter-of-fact
A
Geeft de feiten
9
Q
Disbelieving
A
Gelooft het niet
10
Q
Pessimistic
A
Somber gesteld
11
Q
To lack
A
Ontbreken
12
Q
To demand
A
Eisen
13
Q
Ability
A
Bekwaamheid
14
Q
Credit
A
Erkenning
15
Q
Indignant
A
Verontwaardigd
16
Q
To tend to
A
Ertoe neigen om
17
Q
Release
A
Vrijgeven
18
Q
Contradict
A
Tegenspreken
19
Q
Account for
A
Verklaren
20
Q
Amount to
A
Op neerkomen
21
Q
Argue
A
Trachten te bewijzen, beweren
22
Q
Consider
A
Beschouwen
23
Q
Considering
A
In aanmerking nemend
24
Q
To convey
A
Meedelen, duidelijk maken
25
To expresse
Uitdrukken, duidelijk maken
26
Meant to
Bedoeld zijn om te, willen
27
What point is made
Wat is de kern van …?
28
Point out
Onder de aandacht brengen, wijzen op
29
Questioning
Onderzoeken, zich afvragen
30
To reflect
Weergeven
31
To regard
Beschouwen
32
Replaced by
Vervangen door
33
In what respect
In welk opzichte
34
Under review
Dat hier gerecenseerd wordt
35
Serve to
Dienen ertoe om te
36
Statements
Beweringen
37
State
Beweren
38
Support
Ondersteunen
39
View
Opvatting
40
(How does the writer) view …?
Beschouwen, bezien