Taal Flashcards

(86 cards)

1
Q

Kenmerken van populatie met taal-en spraakstoornissen

A
  • Vaak na CVA (~20%)
  • Oudere populatie doordat CVA’s vaak bij ouderen voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welk aspect hebben taal-en spraakstoornissen vooral een negatieve invloed?

A

De sociale interactie want communiceren wordt lastig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is spraak?

A

Een medium om boodschappen die gecodeerd zijn in taal over te dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is taal?

A

Systematisch en conventioneel gebruik van klanken, tekens of geschreven symbolen voor communicatie en zelfexpressie in een samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is er zo belangrijk aan de definitie van taal

A

Dat het enerzijds systematisch is (gebaseerd op regels), anderzijds conventioneel (gebaseerd op afspraken/conventies).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een andere definitie van taal?

A

Een cognitief systeem dat betekenissen verbindt met vormen (2 stappen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de eerste stap in het cognitief systeem?

A

Spreken en schrijven (het produceren van taal): Het begint met een preverbale boodschap en eindigt met akoestische (klank) of grafische vormen (letter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de tweede stap in het cognitief systeem?

A

Luisteren en lezen (het begrijpen van taal): Het begint met de waarneming van een klank of letter en eindigt met een representatie die sterk lijkt op de preverbale boodschap van de spreker of schrijver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de linguïstische modaliteiten (4)?

A
  • Spreken
  • Luisteren
  • Schrijven
  • Lezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de linguïstische niveaus?

A
  • Semantiek (betekenis)
  • Fonologie (klankkleur)
  • Morfologie (woordstructuur)
  • Syntaxis (grammatica)
  • Pragmatiek (relatie tussen uitdrukking en situatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie mentale lexicon

A

Een soort woordenboek in ons hoofd die in het semantische LTG (declaratief) zit en die bestaat uit woordenschat, spreekwoorden en vaak gebruikte uidrukkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel woorden worden er in het mentaal lexicon geregistreerd (moedertaal)?

A

+/- 60 000 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Som me de 3 eigenschappen bij elk woord

A
  1. Betekeniseigenschap
  2. Grammaticale eigenschap (lemma)
  3. Vormeigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Betekeniseigenschap

A

Ieder woord is verbonden met een concept. Concepten zijn dan georganiseerd in netwerken op basis van kenmerkovereenkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Grammaticale eigenschap (lemma)

A

Woorden worden samengevoegd tot woordgroepen en zinnen volgens bepaalde regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vormeigenschappen

A

Woordvormen in gesproken taal worden gerepresenteerd in netwerken van abstracte klankeenheden (fonemen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke onderdelen heb je nodig om taal te reproduceren?

A
  1. Conceptualisator
  2. Formulator
  3. Articulator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Conceptualisator

A

De preverbale boodschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Formulator

A

Woorden in het mentale lexicon worden tesamen met de grammaticale en fonologische eigenschappen geactiveerd (interne spraak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Articulator

A

Representatie vertalen naar bewegingsinstructie voor articulatieorganen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat wordt beschikbaar bij het begrijpen van gesproken taal?

A

Spraak (golfbeweging met variatie in hoogte en snelheid) – spraakklanken (fonemen) – afzetting foneemreeks tegen woordvormen in mentale lexicon – woordherkenning –
grammaticale en betekeniseigenschappen worden beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke problemen kun je onderscheiden bij stoornissen in de taalproductie?

A

Woordvindingsproblemen (omissie & parafasieën) en problemen in zinsbouw (agrammatisme & paragrammatisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke problemen kun je onderscheiden bij stoornissen in het taalbegrip?

A

Problemen op klank-en woordniveau en problemen op zinsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn woordvindingsproblemen?

A

Moeite hebben om op een bepaald woord te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke oplossingen zijn er voor woordvindingsproblemen?
Omissie: weglaten Of substitutie/parafasie: woord vervangen door iets anders
26
Geef de soorten parafrasieën.
Lexicale parafasie: Een doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord. Fonologische parafasie: Één of meer klanken van het doelwoord worden vervangen door andere klanken.
27
Wat is de niet-propositionele spraak?
De betekenisvolle taal is bijna volledig afwezig. ("automatische spraak")
28
Wat zijn de soorten van lexicale parafrasie?
1. Semantische parafasie 2. Parafasie niet verwant met doelwoord 3. Niet-specifieke parafasie
29
Wat is een semantische parafasie? En geef een voorbeeld.
Het doelwoord wordt vervangen door een woord dat behoort tot hetzelfde conceptuele netwerk Vb.: kat ipv hond
30
Geef een voorbeeld van en prafasie niet verwant met doelwoord.
Vb.: brood ipv hond
31
Wat is een niet-specifieke parafasie? En geef een voorbeeld.
Doelwoord wordt vervangen door een woord dat geen specifieke betekenis heeft (cfr. empty speech) Vb.: dat ding ipv hond
32
Wat is een fonologische parafrasie? En geef een voorbeeld.
1 of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten en vervangen door andere klanken, wat vaak resulteert in niet bestaande woorden (neologismen en jargon) Vb: tat ipv kat
33
Soorten niet-propositionele spraak
1. Stereotypie 2. Recurring utterances 3. Seriële spraak 4. Echolalie 5. Perseveratie
34
Stereotypie
Veelvuldig gebruik van een uitdrukking die niet relevant /weinig betekenisvol is. Vb.: “Weet ge wel?”
35
Recurring utterances
Produceren van een beperkt aantal klanken, woorden of zinnen in ongepaste situaties.
36
Seriële spraak
Veelgebruikte, goed gememoriseerde rijtjes kunnen afgemaakt worden vb.: de dagen van de week, reeks van cijfers, …
37
Echolalie
Letterlijk een woord of een zinsdeel herhalen wat de gesprekspartner zegt.
38
Perseveratie
Ongewild een woord of een zinsdeel van de gesprekspartner telkens opnieuw herhalen.
39
Wat kunnen we onderscheiden bij problemen in zinsbouw?
Agrammatisme & Paragrammatisme
40
Agrammatisme
Geen grammatica kunnen gebruiken en in telegramstijl (vaak geen gebruik van werkwoorden of niet vervoegde werkwoorden + geen gebruik van lidwoorden en voorzetsels) Vb.: jongen – lopen – school
41
Paragrammatisme
Zinnen zijn heel lang en complex met een foutief gebruik van lidwoorden, vervoegingen en gebruik van parafasieën
42
Wat kunnen we onderscheiden bij problemen op klank-en woordniveau.
- Moeite met het onderscheiden van fonemen (spraakklanken) Vb.: tas = das - Moeite met het onderscheiden van woordbetekenissen
43
Wat wordt er bedoelt met problemen op zinsniveau?
Problemen met het begrijpen van zinnen (ook als begrip van enkelvoudige woorden niet gestoord is)
44
Wanneer komen problemen op zinsniveau vaak naar voren?
Vooral wanneer de grammatica belangrijk is om de betekenis te kunnen afleiden. (cfr. omkeerbare passieven) Vb.: de jongen wordt door het meisje gekust
45
Algemene definitie van afasie
Verworven taalstoornis
46
Wat kunnen we onder klassieke afasiologie herkennen?
1. Broca 2. Wernicke 3. Lichtheim
47
Waarom wordt de uitganspunt "bij elke syndroom past een duidelijk gedifinieerd schadebeeld" verworpen?
Omdat er in 75% van de gevallen een mengvorm van afasie aanwezig is. De 5 symptomen zijn kwantitatief verschillend, rangschikking in de mate van ernst.
48
Waar situeert zich de afasie van Broca?
Anterieur, dicht bij motorische gebied.
49
Kenmerken van afasie van Broca
- redelijk intact taalbegrip (behalve complexe zinnen) - produceren van taal = zeer moeilijk (woordvindingsproblemen, telegramstijl, laag spreektempo, veel pauzes) - herhalen is aangetast
50
Waar situeert zich de afasie van Wernicke?
Posterieur, dicht bij auditieve gebied.
51
Kenmerken van afasie van Wernicke
- zeer beperkt taalbegrip - spraak is vloeiend met een normaal of versneld tempo - veel semantische en fonologische parafasieën - neologismen - paragrammatisme - weinig inzicht in stoornis; fouten zelden herstellen - herhalen van gesproken woorden is aangetast
52
Wat is conductie-afasie?
Een disconnectie tussen Brocca en Wernicke area.
53
Kenmerken van conductie-afasie
- begrip is redelijk intact - spraak lijkt op die bij Wernicke, maar men doet wel pogingen om fouten te herstellen (“conduite d’approche”, omwille van redelijk intact taalbegrip) - stoornis vooral bij het herhalen van woorden
54
Wat is transcorticale afasie?
Een stoornis in koppeling van de woordvorm aan de woordbetekenis; Betekenisgeving aan het woord.
55
Transcorticale motorische afasie
Lijkt op Broca, maar herhalen = intact
56
Transcorticale sensorische afasie
Lijkt op Wernicke, maar herhalen = intact
57
Kenmerken van globale afasie
- Zowel taalproductie (beperkt tot enkele losse woorden, stereotypieën) als taalbegrip is aangetast - meestal in acute fase na een CVA
58
Kenmerken van amnestische afasie/anomische afasie
- Intact taalbegrip en intacte productie - Normaal tempo, geen agrammatisme, paragrammatisme of parafasieën - ernstig woordvindingsprobleem (eerder voor zelfstandige naamwoorden dan voor werkwoorden) - vaak gebruik van omschrijvingen (circumlocuties)
59
Wat is dynamische afasie?
Moeite hebben met het initiëren van spraak
60
Noem de 2 neuro-anatomische routes (corticale gebieden en wittestofbanen) voor de taalprocessen
De ventrale route en dorsale route.
61
Voor wat staat de ventrale route?
Voor de semantiek: - herkenning van gesproken taal - toegang tot het mentale lexicon en verdere syntactische en semantische verwerking is cruciaal
62
Wat voor staat de dorsale route?
Voor fonologie en motoriek - belangrijk bij ontwikkeling van spraak
63
De soorten spraakstoornissen
Dyspraxie & dysartrie
64
Wat is dyspraxie?
= Verbale apraxie Problemen in het plannen en organiseren van het uitspreken van woorden (de articulatiebewegingen), waarbij het motorisch systeem zelf intact is.
65
Wat is dysartrie?
Spraakstoornis t.g.v. problemen met het motorisch spraakapparaat (stoornis in de aansturing van de articulatiespieren t.g.v. probleem in zenuwstelsel of t.g.v. letsel aan spieren zelf)
66
Op welke gebieden heeft dysartrie invloed?
1. articulatie 2. ademhaling 3. stemgeving/trillen stembanden 4. resonantie/nasaliteit 5. intonatie
67
Hoe kun je dyspraxie en dysartrie detecteren?
Door onderscheid "pa-pa-pa" vs "pa-ta-ka". Er is sprake van dyspraxie wanneer je "pa-pa-pa" kan zeggen (vooral wanneer je het veelvuldig doet) dan "pa-ta-ka" vanwege de moeite die je moet doen om het te plannen en organiseren. Er is sprake van dysartrie wanneer je problemen treft bij beide uitspraken.
68
Soorten dysartrie (6)
1. Spastische 2. Slappe 3. Atactische 4. Hypokinetische 5. Hyperkinetische 6. Gemengde
69
Spastische dysartrie
In motorische schors Onnauwkeurige articulatie, monotoon, hypernasaal, laag tempo
70
Slappe dysartrie
In hersenzenuwen en spraakorganen Slappe, onnauwkeurige articulatie, lage en monotone stem, heesheid
71
Atactische dysartrie
In cerebellum Tremoren, ongecoördineerde articulatie, ongewone variatie in luidheid
72
Hypokinetische dysartrie:
In extrapiramidale systemen Monotone, zachte spraak, gebrek aan dynamiek
73
Hyperkinetische dysartrie
In extrapiramidale systemen Onnauwkeurige medeklinkers, vervormde klinkers
74
Algemene definitie van leerstoornis
Verworven dyslexie
75
Soorten dyslexie (5)
1. Aandachtsdyslexie 2. Neglectdyslexie/positionele dyslexie 3. Semantische/diepe dyslexie 4. Fonologische dyslexie 5. Surface/oppervlaktedyslexie
76
Aandachtsdyslexie
Individuele letters kunnen gelezen worden, maar niet in combinatie met andere letters.
77
Neglectdyslexie/positionele dyslexie
Verwaarlozen van de letters van een bepaald deel van het woord.
78
Semantische/diepe dyslexie
Veel fouten lezen door het doelwoord te vervangen door een semantische verwant woord.
79
Fonologische dyslexie
Bestaande woorden kunnen wel gelezen worden, pseudowoorden niet.
80
Surface/oppervlaktedyslexie
Pseudowoorden kunnen gelezen worden; regelmatige beter dan onregelmatige.
81
Op wat is schrijven gebaseerd?
1. Hele woordbeeld: visueel inputlexicon (orthografische representatie) (directe route) 2. Foneem (klank) – grafeem (letter) omzetting (indirecte route)
82
Algemen definitie van schrijfstoornis
Verworven dysgrafie
83
Geef de 3 soorten dysgrafie
1. Fonologishe dysgrafie 2. Surface/oppervlakte dysgrafie 3. Grafemische bufferdysgrafie
84
Fonologishe dysgrafie
De foneem-grafeemomzetting verloopt slecht; pseudowoorden kunnen niet geschreven worden.
85
Surface/oppervlakte dysgrafie
Regelmatig gespelde woorden worden gemakkelijker geschreven dan onregelmatig gespelde.
86
Grafemische bufferdysgrafie
Woordbeeld is redelijk intact, maar de lettervolgorde is verkeerd of letters worden vervangen door andere.