Taalpsychologie Flashcards
(127 cards)
FOXP2
het ‘taalgen’, ondekt bij een Londense familie, dat specifieke spraakproblemen veroorzaakt.
Worfian hypothese
Taal beïnvloed ons denken/perceptie
homofonen
woorden met één uitspraak en twee verschillende schrijfwijzen
fonologische priming
wanneer een woord wordt voorafgegaan door een fonologisch identiek nonwoord, wordt het woord sneller herkend. Dit is een bewijs voor het sterke fonologische model.
het stroop effect
woordbetekenis wordt automatisch aangesproken, zelfs wanneer de proefpersoon dit niet bewust verwerkt.
semantische priming
Wanneer een woord wordt voorafgegaan door een semantisch gerelateerd woord, kunnen ze hier sneller een beslissing over maken.
dual-route cascademodel
Processen betrokken bij het lezen van woorden en non-woorden verschillen van elkaar. Sommige processen zijn gebaseerd op regels, andere op de ophaling uit het lexicon.
gedistribueerde connectistische benadering (triangle model)
Verschillende processen worden bij het lezen flexibel ingezet en dezelfde processen worden gebruikt bij woorden en non-woorden.
oppervlaktedyslexie
Problemen met het lezen van woorden die bestaan, maar niet de normale uitspraakregels volgen.
fonologische dyslexie
Problemen met het lezen van woorden en non-woorden en de fonologische verwerking (ook problemen met de uitspraak).
diepe dyslexie
Problemen met het lezen van onbekende woorden en toegang tot de betekenis van woorden.
spill over effect
De fixatietijd hangt af van het voorgaande woord. Als het woord minder frequent, minder bekend is, zal de fixatietijd langer zijn.
formanten
Een foneem bestaat uit de combinatie van verschillende formanten. Een kleine wijziging van formant kan ervoor zorgen dat we een compleet verschillende klank verstaan.
het segmentatieprobleem
Moeilijkheden om woorden van elkaar te onderscheiden in een continue stroom van klanken.
co-articulatie
Het onderscheiden van overlappende, naast elkaar liggende articulaties.
McGurk effect
De invloed van liplezen wordt onderschat. De bewegingen van de mond beïnvloeden wat we horen.
Categorische perceptie
Spraakstimuli die een tussenvorm zijn van twee fonemen, worden steeds in de een of de andere categorie geplaatst
Lexicale identificatieshift
Ambigue initiële fonemen werden met hogere waarschijnlijkheid toegekend aan de categorie fonemen die tot een woord leidden.
Motortheorie
Luisteraars bootsen de articulatoire bewegingen van de spreker na waardoor men het motorsignaal genereert. Dit stuur je kaakspieren, mond en tong aan waardoor je meer consistente informatie over spraak krijgt.
TRACE model
(sterk gelijkend op interactief activatiemodel) Tijdens het luisteren naar spraak worden knopen geactiveerd. Het activatiepatroon dat zich vormt van alle mogelijke kandidaten zorgt voor herkenning van het woord. (top-down + bottom-up proces)
Cohort model
Woorden die conformeren aan de vroege delen van een geluidssequentie zullen geactiveerd worden. Naarmate er meer informatie komt zullen er meer woorden uit het cohort vervallen tot het punt van uniekheid.
Woordbetekenisdoofheid
Mensen zijn niet meer in staat hun lexicon aan te spreken waardoor zij moeilijkheden hebben met het uitspreken van onbekende en non-woorden.
Transcorticale sensorische fase
Slecht leesbegrip en verminderd auditief begrip.
Diepe dysfasie
Zeer ernstige semantische fouten en moeilijkheden met abstracties