taalredactie Flashcards

(39 cards)

1
Q

allesbehalve

A

absoluut niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

alles behalve

A

alles maar niet dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

even goed

A

vergelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

evengoed

A

geen verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ten slotte

A

tot slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tenslotte

A

uiteindelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ten minste

A

minste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tenminste

A

althans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

te kort

A

minder dan nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tekort

A

wat onbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

electoraal

A

betrekking op verkiezingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kiesdrempel

A

eis om bepaalde percentage va, stemmen te behalen om zetels te bemachtigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lijstduwer

A

stemtrekker op laatste plaats van kieslijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

franctie

A

groep tegenwoordigers van een politieke partijen om samen naar de verkiezingen te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

coalitie

A

overeenkomst tussen meerdere partijen om samen naar de verkiezingen te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

informateur

A

ploiticus die in opdracht van de koning de mogelijkheden onderzoekt tot de vervorming van een kabinet

16
Q

lijsttrekker

A

eerste kanidaat op kieslijst

17
Q

kartel

A

tijdelijke verbond tussen 2 partijen om onderling concurrentie te verminderen

18
Q

communautair

A

betrekking heeft op gemeenschappen

19
Q

formateur

A

samensteller van kabinet

20
Q

pas als het te laat is neemt men maatregelen

A

als het kalf verdronken is dempt men de put

21
Q

als 2 opersonen ruzie hebben en niet uikomen kan een derde daarvan profiteren

A

als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen

22
Q

Dat is iets heel gewoons.

A

zo gaan er dertien in een dozijn

23
Q

Het is makkelijker om kritiek te geven dan om zelf iets te bereiken

A

de beste stuurlui staan aan wal

24
Als je vroeg opstaat, kun je veel werk verzetten
de morgenstand heeft goud in de mond
25
Het is nergens zo mooi en goed als thuis
eigen haard is goud waard
26
Om het doel te bereiken zijn alle middelen geoorloofd.
het doel heiligt de middelen
27
Om iets te bereiken moet je kosten maken of moeite doen
je kunt geen omelet make, zonder eiren te breken
28
aandacht zo richten op iets dat je andere dingen verwaarloost
fixatie
29
op de gemeenschap gericht
collectivistisch
30
groot genoeg om belangrijk te zijn
significant
31
alles wat met het verstand te maken heeft
cognitief
32
duidelijk geworden uit
gebleken uit
33
met genoeg geld en bezit om ruim te leven
bemiddeld
34
inlevingsvermogen in situaties en gevoelens van anderen
empathie
35
aangeleerd om een bepaald gedrag te vertonen als reactie op externe prikkels
geconditioneerd
36
niet overeenkomend met de werkelijkheid
vertekend
37
toestand waarbij personen op elkaar reageren
interactie
38
in de meeste gevallen, met weinig uitzonderingen
doorgaans