Taalvaardigheid Flashcards

1
Q

de consument

A

De grootste consument van chips zijn jonge kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gronstof

A

Aardolie is de grondstof voor benzine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inzetten

A

De agenten vonden de schuilplaats van de inbreker door een speurhond in te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de media

A

In alle media besteedt men aandacht aan het huwelijk van de prins zo zendt het tv het uit .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mobiel

A

Met een mobiele telefoon ben je overal bereikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het reliëf

A

Op straat zie je veel tegels met reliëf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kampen met

A

Als het gras bloeit kampen hooikoorts patiënten vaak met hevige niesbuien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

trassporteren

A

Vanuit de haven van Rotterdam worden veel goederen verplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het viaduct

A

Er is een viaduct over de snelweg naar Amsterdam daarover rijden de gelande vliegtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het werktuig

A

Zonder werktuig kun je geen huizen bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bar

A

Het is bar slecht weer voor de tijd ban het jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beleggen

A

De voorzitter van der vereneging belegde een extra vergadering om te praten over een optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijtijds

A

Diana haalde bijtijds haar hand weg, voordat de deur dicht ging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de chaos

A

De kamer van mijn zus is een chaos al haar spullen liggen op de grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het genotmiddel

A

Jongeren onder de 16 mogen geen alcohol en tabak kopen volgens de wet op genotsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

getuigen

A

Als je een ongeluk ziet gebeuren, kan de politie je vragen om hierover te getuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

perplex

A

De docent perplex van alle onvoldoendes

18
Q

prioriteit

A

Maaike gaf prioriteit aan haar huiswerk boven het wedstrijdverslag dat zij voor het sportblaadje moest schrijven

19
Q

uitwijken naar

A

Zij was uitgeweken naar haar ouders omdat haar buren een luis feest vierden.

20
Q

vervolgen

A

Tot de sneeuw werden joden vervolgd om hun geloof

21
Q

bloot leggen

A

De oudheiddeskundigen legden de resten bloot van Romeinse dorpen

22
Q

het detail

A

De les ging over een detail van het schiderij van rembrandt

23
Q

de laster

A

In het roddelblad stond een artikel vol laster over de bekende filmartiest ; zo zou hij aan de drank zijn

24
Q

de misstand

A

Het ziekenhuis kwam in het nieuws door de misstanden op de operatieafdeling

25
Q

het morreel

A

Al die verloren wedstrijden zijn niet goed voor het morreel

26
Q

ondermijnen

A

Door onaardige roddels te vertellen, omdermijnde zij de positie van haar klasgenoot

27
Q

onderscheppen

A

Het zal je gebeuren, dat je leraar je spiekbriefje onderschept

28
Q

het parlement

A

De minister legde zijn plannen voor het nieuwe vliegveld in het parlament uit

29
Q

subjectief

A

De supporters van de club gaven een zeer subjectief verslag van de wedstrijd

30
Q

de verhouding

A

De verhouding met onze buren is slechter geworden sinds zij zoveel kabaal maken

31
Q

aftreden

A

De minister moest aftreden omdat hij ernstige problemen heeft met zijn gezondheid.

32
Q

iets intrekken

A

Na de supportersrellen trok de burgemeester zijn toesteming voor de volgende avondwedstrijden in

33
Q

de kloof

A

Er bestaat nog een kloof tussen het westen en de ontwikkelingslanden

34
Q

het misbruik

A

Zij heeft misbruik van mijn vertrouwen gemaakt door het geld dat ik haar gegeven had voor boodschappen uit te geven op de kermis.

35
Q

de muiterij

A

Toen de soldaten al maanden lang geen geld ontvangen hadden, ontstond er muiterij.

36
Q

de propaganda

A

Aan het begin van het jaar maken scholen propaganda voor hun brugklas.

37
Q

radicaal

A

Hij wil de inrichting van zijn kamer radicaal veranderen.

38
Q

rechtvaardigen

A

Er is een grote kans op rellen die bij wedstrijd. Dat rechtvaardigt het enorme aantal agenten.

39
Q

de revolutie

A

Bij een revolutie komt het volk in opstand tegen de regering van zijn land.

40
Q

willekeurig

A

De goochelaar liet iemand uit het publiek een willekeurige kaart trekken.