Taalvaardigheid Flashcards

(40 cards)

1
Q

de consument

A

De grootste consument van chips zijn jonge kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gronstof

A

Aardolie is de grondstof voor benzine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inzetten

A

De agenten vonden de schuilplaats van de inbreker door een speurhond in te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de media

A

In alle media besteedt men aandacht aan het huwelijk van de prins zo zendt het tv het uit .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mobiel

A

Met een mobiele telefoon ben je overal bereikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het reliëf

A

Op straat zie je veel tegels met reliëf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kampen met

A

Als het gras bloeit kampen hooikoorts patiënten vaak met hevige niesbuien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

trassporteren

A

Vanuit de haven van Rotterdam worden veel goederen verplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het viaduct

A

Er is een viaduct over de snelweg naar Amsterdam daarover rijden de gelande vliegtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het werktuig

A

Zonder werktuig kun je geen huizen bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bar

A

Het is bar slecht weer voor de tijd ban het jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beleggen

A

De voorzitter van der vereneging belegde een extra vergadering om te praten over een optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijtijds

A

Diana haalde bijtijds haar hand weg, voordat de deur dicht ging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de chaos

A

De kamer van mijn zus is een chaos al haar spullen liggen op de grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het genotmiddel

A

Jongeren onder de 16 mogen geen alcohol en tabak kopen volgens de wet op genotsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

getuigen

A

Als je een ongeluk ziet gebeuren, kan de politie je vragen om hierover te getuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

perplex

A

De docent perplex van alle onvoldoendes

18
Q

prioriteit

A

Maaike gaf prioriteit aan haar huiswerk boven het wedstrijdverslag dat zij voor het sportblaadje moest schrijven

19
Q

uitwijken naar

A

Zij was uitgeweken naar haar ouders omdat haar buren een luis feest vierden.

20
Q

vervolgen

A

Tot de sneeuw werden joden vervolgd om hun geloof

21
Q

bloot leggen

A

De oudheiddeskundigen legden de resten bloot van Romeinse dorpen

22
Q

het detail

A

De les ging over een detail van het schiderij van rembrandt

23
Q

de laster

A

In het roddelblad stond een artikel vol laster over de bekende filmartiest ; zo zou hij aan de drank zijn

24
Q

de misstand

A

Het ziekenhuis kwam in het nieuws door de misstanden op de operatieafdeling

25
het morreel
Al die verloren wedstrijden zijn niet goed voor het morreel
26
ondermijnen
Door onaardige roddels te vertellen, omdermijnde zij de positie van haar klasgenoot
27
onderscheppen
Het zal je gebeuren, dat je leraar je spiekbriefje onderschept
28
het parlement
De minister legde zijn plannen voor het nieuwe vliegveld in het parlament uit
29
subjectief
De supporters van de club gaven een zeer subjectief verslag van de wedstrijd
30
de verhouding
De verhouding met onze buren is slechter geworden sinds zij zoveel kabaal maken
31
aftreden
De minister moest aftreden omdat hij ernstige problemen heeft met zijn gezondheid.
32
iets intrekken
Na de supportersrellen trok de burgemeester zijn toesteming voor de volgende avondwedstrijden in
33
de kloof
Er bestaat nog een kloof tussen het westen en de ontwikkelingslanden
34
het misbruik
Zij heeft misbruik van mijn vertrouwen gemaakt door het geld dat ik haar gegeven had voor boodschappen uit te geven op de kermis.
35
de muiterij
Toen de soldaten al maanden lang geen geld ontvangen hadden, ontstond er muiterij.
36
de propaganda
Aan het begin van het jaar maken scholen propaganda voor hun brugklas.
37
radicaal
Hij wil de inrichting van zijn kamer radicaal veranderen.
38
rechtvaardigen
Er is een grote kans op rellen die bij wedstrijd. Dat rechtvaardigt het enorme aantal agenten.
39
de revolutie
Bij een revolutie komt het volk in opstand tegen de regering van zijn land.
40
willekeurig
De goochelaar liet iemand uit het publiek een willekeurige kaart trekken.