Teamwork Flashcards
1
Q
verstrooid
A
absent-minded
2
Q
doeltreffend/ effectief
A
effectively
3
Q
draagt bij
A
contributes
4
Q
grenzeloos
A
boundless
5
Q
krachtig/ energiek
A
vigorously
6
Q
ga door/ volgen
A
pursue
7
Q
impuls
A
momentum
8
Q
loskoppelen
A
detach
9
Q
afgevaardigde
A
delegate
10
Q
taken/ verplichtingen
A
duties
11
Q
uitloper/ aansporing
A
spur
12
Q
bloeien
A
thrive
13
Q
ten onrechte/ oneerlijk/ onrechtvaarding/ onterecht
A
unfairly
14
Q
ga de confrontatie uit de weg
A
steer clear of confrontation
15
Q
peinsteken
A
peinstaking
16
Q
gedelegeerde
A
delegator
17
Q
overmatig/ overdreven
A
excessively
18
Q
periodiek/ regelmatig
A
periodically
19
Q
niet voldoen aan/ tekortschieten
A
fall short of
20
Q
omgaan met/ het hoofd bieden aan
A
cope with
21
Q
afwijken
A
deviate
22
Q
grenzeloos
A
boundless
23
Q
overmatig
A
excessive
24
Q
om eerlijk te zijn
A
to be frank
25
om volwassen te zijn
to be mature
26
om stipt te zijn
to be punctual
27
om bekwaam te zijn
to be skilled
28
krachtdadig/ energiek/ krachtig
vigorous
29
in staat zijn om iets te doen
to be capable of doing sth.
30
iets in gedachten houden/ iets onthouden
to bear sth. in mind
31
iets aankunnen
to cope with sth.
32
op iets wijzen
to point sth. out
33
soepel te laten verlopen
to run smoothly
34
iets uitzoeken
to sort sth. out
35
een prestatie/ een verworvenheid
an achievement
36
goedkeuring
approval
37
beoordeling/ evaluatie
assessment
38
stiptheid
punctuality
39
gevolgen
repercussions
40
tegenvallers/ tegenslagen
setbacks
41
variëteit
variety
42
iets voor elkaar krijgen/ iets bereiken
to achieve sth.
43
iets goedkeuren
to approve (of) sth.
44
ontstaan (er kan een probleem of moeilijkheid ontstaan)
to arise (a problem or difficulty can arise)
45
iets of iem. beoordelen/ evalueren
to assess sth. or sb.
46
delegeren
to delegate
47
iets over het hoofd zien
to overlook sth.
48
om te gedijen/ bloeien
to thrive
