Tegenstelling & Voorbeeld Flashcards
(20 cards)
0
Q
Terwijl, maar met tegenstelling. Hij wil slagen, terwijl hij niet werkt.
A
Alors que
1
Q
Omgekeerd
A
à l’inverse
2
Q
Daarentegen
A
Au contraire
3
Q
Hoewel
A
Bien que
4
Q
Desalniettemin
A
Cependant
5
Q
Zeker, (je hebt een punt als je het zegt)
A
Certes
6
Q
In tegenstelling tot
A
Contrairement
7
Q
Daarentegen
A
En revanche
8
Q
Maar
A
Mais
9
Q
Zelfs als
A
Même si
10
Q
Desalniettemin (2)
A
Cependant/ néanmoins
11
Q
Welnu (als in: welnu, dat is dus niet zo)
A
Or
12
Q
Daarentegen
A
Par contre
13
Q
De tegenstelling
A
Le paradoxe
14
Q
Toch
A
Pourtant
15
Q
Blijft het feit dat
A
Reste que
16
Q
Toch
A
Toutefois
17
Q
Terwijl - kan tegenstelling uitdrukken: de redenering verdient aan belasting op sigaretten, terwijl ze tegen roken zijn.
A
Tout en
18
Q
Zo (zo kun je bijvoorbeeld…)
A
Ainsi
19
Q
Bij voorbeeld
A
Par example