tekst 7 caput III Flashcards
(16 cards)
1
Q
velle
A
volo, volui, -: willen
2
Q
tribuere
A
tribuo, tribui, tributum: uitdelen, toekennen
3
Q
subito
A
bijwoord: plots(elling)
4
Q
afferre
A
affero, attuli, allatum: brengen naar, aanbrengen
5
Q
pernicies
A
perniciei: (de) ondergang
6
Q
versus
A
+acc. (vz.): naar…toe; in de richting van
7
Q
conferre
A
confero, contuli, conllatum: bijeenbrengenn vergelijken, zich begeven naar
8
Q
perire
A
pereo, perii, peritum: omkomen, ten onder gaan
9
Q
licet
A
licuit, -: het is toegelaten; men mag
10
Q
properare
A
proper, properavi, properatum: zich haasten
11
Q
recipere
A
recipio, recepi: receptum: terugtrekken, terugkrijgen, ontvangen
12
Q
adhuc
A
bijwoord: tot nog toe; nog (altijd)
13
Q
superesse
A
supersum, superfui, -: overblijven
14
Q
timere
A
timeo, timui, -: bang zijn, vrezen
15
Q
vivere
A
vivo, vixi, -: leven
16
Q
valere
A
valeo, valui, -: sterk zijn, gezond zijn
