Tekst Begrippen Flashcards

(47 cards)

1
Q

Aanbeveling (rekomendashon)

A

De schrijver geeft een goede raad of advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanleiding (motibu)

A

Omstandigheid of gebeurtenis die de schrijver ertoe gebracht heeft zijn tekst te schrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Achtergrond (base, fondo)

A

Dieperliggende oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Activeren (aktivo)

A

Iemand aansporen om iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Afweging (konsiderashon)

A

De schrijver beoordeelt de voor- en de nadelen en maakt zo een keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alternatief (otro opshon)

A

Een andere mogelijkheid/ verklaring/ oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Amuseren (entretené, dibertí)

A

Vermaken, iemand plezier geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anekdote (anékdote)

A

Kort, vaak leuk verhaal dat vaak als voorbeeld of introductie wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Argument (argumento)

A

Een goede reden om je mening te ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Feiten

A

Argumenten die te controleren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ervaring/ empirisch

A

Argument op basis van iets wat je hebt meegemaakt/ beleefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geloof/ religie

A

Argument op basis van principes of religieuze overtuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gevolgen

A

Argument op basis van de consequenties die volgen als je iets wel/ niet doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gezag/ autoriteit

A

Argument op basis van de deskundigheid van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Intuïtie/ gevoel

A

Argument op basis van wat je gevoelens je vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nut/ gewenst gevolg

A

Argument op basis van wat voor voordeel iets heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Analogie/ vergelijking

A

Argument op basis van wat de overeenkomsten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Argumentatie (argumentashon)

A

Bewijsvoering, reeks argumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Aspect (aspekto)

A

Kant van een zaak, kant van waaruit je iets bekijkt

20
Q

Beantwoording (kontesta, kuadra, satisfasé)

A

Het antwoord geven op iets, overeenkomen met iets, voldoen aan verwachting

21
Q

Beargumenteren (argumentá)

A

Verdedigen of onderbouwen van de stelling, uitleggen met argumenten

22
Q

Beoordeling (evaluashon, huisio)

A

Een positief of negatief oordeel geven van iets, iets goed of slecht vinden

23
Q

Beschouwing (kontemplashon)

A

De schrijver geeft informatie vanuit verschillende kanten en/ of van verschillende mensen en de lezer moet zijn eigen mening vormen

24
Q

Betoog (argumentativo)

A

De schrijver geeft een duidelijk standpunt en ondersteunt dit met argumenten. Het doel is om de lezer te overtuigen, zodat de lezer zijn standpunt overneemt.

25
Bevestigen (konfirmá)
Zeggen dat iets zo is, beamen
26
Bevinding (konstatashon)
Uitkomst van een onderzoek of waarneming, constatering
27
Bewering (afirmashon, alegashon)
Opvatting, mening, standpunt
28
Bewijsvoering (prueba, argumentashon)
De schrijver probeert de juistheid van een stelling of theorie aan te tonen met feiten
29
Bezwaar (opheshon)
Tegenargument, afwijzende mening, bedenking, argument om duidelijk te maken dat iets niet moet gebeuren
30
Citeren (sita)
Een stukje uit een tekst letterlijk aanhalen
31
Conclusie (konklushon)
Gevolgtrekking, slotsom
32
Constatering (konstatashon)
Vaststelling (zo is het en niet anders), de schrijver merkt iets op.
33
Controversieel (kontroversial)
Gezegd van mensen of dingen waarover de meningen sterk verschillend zijn
34
Definitie (definishon)
Een nauwkeurige omschrijving van een bepaalde term, begripsomschrijving
35
Doelstelling (meta)
Bedoeling, wat wil je bereiken, streven naar iets
36
Drogredenen (sofisma)
Argumenten die verkeerd zijn gebruikt en daarom fout zijn.
37
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Er is geen relatie tussen de oorzaak en het gevolg
38
Valse vergelijking
Er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet van het zelfde niveau, etc. zijn.
39
Verkeerde autoriteit
De persoon is niet deskundig op dat gebied
40
Overhaaste generalisatie
Op basis van een of enkele gevallen wordt er een conclusie getrokken voor een hele groep of alle gevallen
41
Cirkelredenering
Het argument dat gebruikt wordt is een onderdeel van de stelling
42
Op-de-man-spelen/persoonlijke aanval
De persoon wordt dan aangevallen in plaats van zijn standpunt
43
Ontduiken van de bewijslast
De schrijver wee geen bewijzen te noemen; hij zegt dan dat iedereen wel met hem eens is, dat een ieder die nadenkt ook dat vindt.
44
Vertekenen van een standpunt
De tegenstander neemt de bewering van de ander en overdrijft of vervormd deze
45
Bespelen van het publiek
Men gaat in op de gevoelens van het publiek om het te overtuigen
46
Expliciet (eksplísitamente)
Uitdrukkelijk; in duidelijke woorden en net nadruk
47
Factor (faktor)
Iets wat iets veroorzaakt, medeoorzaak