Tekstverbanden Flashcards

(29 cards)

1
Q

die Abschwächung

A

De afzwakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

die Aussage

A

De uitspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

die Begründung

A

De motivatie (toelichting van reden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

das Beispiel

A

Het voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

die Bestätigung

A

De bevestiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

die Einleitung

A

De inleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

die Einräumung

A

De toegeving (een andere kant van de zaak wordt ook toegelicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

die Einschränkung

A

De beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

die Ergänzung

A

De aanvulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Erklärung

A

De uitleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

die Erläuterung

A

De uitleg, toelichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

das Fazit

A

Het eindresultaat, de conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

die Feststellung

A

De constatering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

die Folge

A

Het gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

die Fortsetzung

A

De voortzetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

der Gegensatz

A

De tegenstelling

17
Q

der Grund

18
Q

die illustrierung

A

De illustratie (toelichten met voorbeelden)

19
Q

die Konkretisierung

A

De conretisering (in teksten wordt ook wel het synoniem ‘voorbeeld’ gebruikt, vooral in de diverse antwoordvarianten bij meerkeuzevragen)

20
Q

die Lösung

A

De oplossing (van een probleem)

21
Q

die Ursache

22
Q

die Relativierung

A

De relativerung (relativeren = de berekkelijkheid van iets zien)

23
Q

der Rückschluss

24
Q

die Schlussfolgerung

25
die Steigerung
De versterking
26
die Verharmlosung
De bagatellsering (iets ernstigs als onbelangrijk doen voorkomen)
27
der Vorbehalt
Het voorbehoud
28
die Weiterführung
De voorzetting
29
die Zusammenfassung
De samenvatting