Tentamen Flashcards

1
Q

Wat is een kennissysteem

A

Kennis systematisch verzamelen en in verband brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is Pragmatische kennis of niet-wetenschappelijke kennis

A

Kennis die we nodig hebben om in het dagelijks leven elkaar te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de 3 eisen voor wetenschappelijke kennis

A
  1. Intersubjectief - iedereen moet erop kunnen komen
  2. Systematisch - je kunt verbanden leggen
  3. Gegrond - het is getoetst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is formele wetenschappen

A

Abstracte of door de mens bedachte zaken bestuderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is empirische wetenschappen

A

Bestuderen ervaringen met de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het ervaringsobject van accountancy

A

Geheel van gebeurtenissen omtrent organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het kenobject van accountancy

A

Assurance, beoordelen info + inrichting + functioneren informatie systemen met als doel een bepaalde mate van zekerheid verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is deductie

A

Van algemeen naar individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een syllogisme

A

Algemeen -> specifiek -> conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is inductie

A

Individu -> algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is abductie

A

Mogelijke verklaring geven voor een verschijnsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de 3 soorten hypothese + toetsing

A
  1. Universeel + falsificatie
  2. Existentiële + verificatie
  3. Waarschijnlijkheids + falsificatie (steekproef)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 2 soorten toetsing zijn er + leg uit wat ze betekenen

A

Correspondentietoetsing = beoordelen of er overeenstemming is tussen hypothese en werkelijkheid
consistentietoetsing = er mag in de hele theorie geen onderlinge strijdigheid zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een paradigma

A

Verzameling algemeen aanvaarde en samenhangende uitgangspunten die typerend zijn voor bepaald wetenschapsgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de 3 soorten modellen

A
  1. Iconische modellen - verkleind of vergroot
  2. Analoge modellen - versimpelde wijze
  3. Symbolische modellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem de 4 verschillende simulatie technieken

A
  1. Afnemende abstractie
  2. Toenemende abstractie
  3. Wisselende abstractie
  4. Ceteris-paribus (1 aspect veranderd, rest gelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaan agency-costs

A

Monitoring, bonding & residual

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe los je agency probleem op?

A

Belangen tegenstellingen oplossen - beloningssysteem
OF uitoefenen van toezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is accounting

A

Proces van identificeren, meten, vastleggen en communiceren van financiele informatie om bepaalde oordelen en beslissingen te onderbouwen voor gebruikers van deze informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de 3 soorten accountants

A

1 openbaar
2 intern en overheidsaccountant
3 accountant in bussiness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Beschrijf het beroepsprofiel van een accountant

A

Verschaffen van zekerheid over financiele feiten
Controleren/beoordelen/opstellen jaarrekening
Verrichten onderzoek
Verlenen consultancy + advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 5 verschillen tussen accountants en controllers

A
  1. Accountants kijken naar verleden, controllers naar toekomst en heden
  2. Controller = intern, accountant is extern
  3. Controllers richten in en houden in stand, accountants controleren alleen
  4. Controller kijkt naar management accounting, accountant kijkt naar financial accounting
  5. Controller is belangrijk bij het bepalen van de koers van het bedrijf, accountant niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de 7 voorwaarden om boekhouden mogelijk te maken

A

1 kunnen vastleggen
2 uitvoeren van berekeningen
3 bestaan van eigendomsrechten
4 geldeconomie
5 bestaan van crediet en/of incomplete transactie
6 ontstaan van handel
7 aanwezigheid van kapitaal verstrekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wie zette de eerste boekhoudkundige kennis op schrift

A

Pacioli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de definitie van een organisatie

A

Zelfstandig geordend geheel van mensen en middelen die bepaalde processen uitvoeren om daarmee bepaalde doelstellingen te realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem 4 productie middelen

A

Menselijk arbeid
Grondstoffen
Machines
Apparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is visie

A

Waar gaan we voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is missie

A

Waar staan we voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is strategie

A

Hoe gaan we het doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het doel van bedrijven

A

Creëren financiële meerwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat betekent financieel economisch zelfstandig

A

Het waarborgen van een structurele positieve free cash flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem de 3 soorten ondernemingen

A
  1. De eenmanszaak
  2. De personenassociaties
  3. De kapitaalassociaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem de 3 kenmerken van de eenmanszaak

A

Geen rechtspersoonlijkheid
Hoofdelijk aansprakelijk
Winst = inkomstenbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem de voor en nadelen van een eenmanszaak

A

Voor: makkelijk op te richten, geen jaarrekening publicatie
Nadelen: hoofdelijk aansprakelijk, slechte continuïteit en geringe financierings mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Noem de 3 soorten personenassociaties

A

VOF, maatschap en CV (commanditaire vennootschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Noem de eigenschappen van VOF

A

Hoofdelijk aansprakelijk
Winst = inkomstenbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem de eigenschappen van maatschap

A

Eigenaren proportioneel aansprakelijk
Winst = inkomstenbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem de eigenschappen CV

A

eigenaar wel aansprakelijk, commanditaire vennoot niet
Winstverdeling is afhankelijk van wat je bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Noem de 4 kapitaalassociaties

A

BV - besloten vennootschap
NV - naamloze vennootschap
Coöperatie
OWM - onderlinge waarborgmaatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Noem de kenmerken van de BV/NV

A

Eigen rechtspersoon
Aandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Leg uit wat Coöperatie is

A

Leden betalen contributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Leg uit wat OWM is

A

Leden betalen contributie en zijn vaak klanten, denk aan verzekeringen etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de voor en nadelen van de kapitaalassociaties

A

Voor: goede continuïteit, eigen rechtspersoon, goede financierings mogelijkheden
Nadelen; jaarrekening publiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar hebben aandeelhouders recht op bij een BV/NV

A

Winst
Reserves
Liquidatie opbrengst
Aandelen overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat houdt zeggenschapsrecht in

A

Stemrecht in aandeelhouders vergadering over;
Bestuur benoemen/ontslaan
Jaarrekening vaststellen
Opheffing vennootschap
Besluiten rond kapitaal en EV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke 3 soorten heb je bij coöperatie en OWM

A

WA - aansprakelijk
GA - beperkt aansprakelijk
UA - niet aansprakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat is SE - Societas Europaea

A

rechtspersoon in vestigingsland + vestigingen in andere landen zonder verlies rechtspersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

wat is EESV

A

europees economisch samenwerkingsverband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

benoem de 4 hoofdzaken van besturen

A
  1. visie/missie/strategie ontwikkelen en uitwerken
  2. plannen maken en beslissingen nemen
  3. organisatie beheersen
  4. verantwoording afleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat zijn de 2 doorslaggevende factoren bij besturen

A

risico & gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

benoem de 4 situaties bij een matrix

A

volstrekte onwetendheid
onzekerheid
risico
volstrekte zekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

noem de 2 soorten risico’s

A

systematisch - je kan het niet vermijden of spreiden (aan systeem)
niet systematisch - je kan het verminderen of afwentelen (aan 1 geval)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat is risicobeheersing/risicomanagement

A

kennis van het bestaan van onzekerheid en risico, alsmede het systematisch hiermee omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wat is (on)begrensde rationaliteit

A

onbegrenst = volledige voorkennis
begrenst = geen volledige voorkennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

noem de 3 soorten gedrag bij risico’s

A

risico-avers = risicomijdend
risico-indifferent = niet bezig of laten beinvloeden met/door risico’s
risicopreferent = niet bang voor risico’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

een vaste manager voor besluiten heeft 2 voordelen, noem die

A
  1. je kan terugvinden wie een slechte beslissing heeft genomen
  2. iedereen in de organisatie weet wie over wat gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

noem de 3 soorten beslissingen

A
  1. investeringsbeslissingen
  2. operationele beslissingen
  3. financieringsbeslissingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

wat is een investeringsbeslissing

A

het heeft betrekking op aanschaf van capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

waarom doe je een investeringsbeslissing maken

A

om kosten te besparen OF om iets uit te breiden/te vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

noem 3 kenmerken van een investering

A
  • relatief grote bedragen
  • meestal langetermijneffect
  • gedane beslissing is moeilijk terug te draaien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

wat is een operationele beslissing

A

beslissing die ervoor zorgt dat de juiste mensen op het juiste tijdstip tijdens de juiste periode aan het juiste werk worden gezet met de juiste machines of apparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

wat is een financieringsbeslissing

A

beslissingen over aantrekken of afstoten van vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

noem de 3 soorten begrotingen

A

investeringsbegroting
operationele begroting
liquiditeitsbegroting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

wat is kwantificeren

A

resultaten in een getal uitdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

wat zegt het criterium van hurwicz + noem de formule

A

er zijn gradaties in de mate van optimisme en pessimisme
AH(ai) = aH * hoogste + (1-aH)*laagste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

wat is dominantie

A

de resultaten van een alternatief zijn bij alle variabelen minstens gelijk en bij 1 variabel hoger dan de uitkomsten van een ander alternatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

benoem de formule van expected value

A

E (ai) = (kans 1*finan. gevolg) + (kans 2 * finan. Gevolg) + (kans 3 * finan. Gevolg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

wat is een nutsfunctie

A

een beschrijving van het risicoprofiel van een beslisser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wat zijn beheersingsmaatregelen

A

middelen die zorgen voor beheersing binnen een organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

noem 3 beheersingsmaatregelen

A
  • organisatie indelen in verschillende bedrijfsonderdelen
  • toekennen van het budget aan RVE (managers)
  • intern verrekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

wat is bestuurlijke informatieverzorging

A

het beheersen van de huishouding, het doen functioneren van de huidhouding en het belang van financiële verantwoording nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

noem de 5 componenten van de COSO-kubus

A
  1. beheersomgeving (manier van werken)
  2. risicobeoordeling
  3. beheersingsmaatregelen
  4. informatie en communicatie
  5. bewaking van de goede werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

wat is informatie

A

bewustzijn mens bereikt + bijdragen aan kennisbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

wat zijn gegevens

A

feiten of begrippen, weergegeven in een vorm die geschikt is voor communiceren/interpreteren/verwerken tot informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

aan welke 2 eisen moeten gegevens voldoen om informatie genoemd te kunnen worden

A
  1. juiste ontvanger
  2. bijdragen aan kennisbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

noem 3 kwaliteitseisen van relevantie

A

begrijpelijkheid, tijdigheid en nauwkeurigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

noem 3 kwaliteitseisen van betrouwbaarheid

A

juistheid, volledigheid en accuratesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

noem 6 kwaliteitseisen mbt automatisering

A

naleving wet- en regelgeving, beschikbaarheid, integriteit, flexibiliteit, onderhoudtbaarheid en overdraagbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

noem de 4 extra controles voor automatisering

A

geprogrammeerde controle
integriteitscontrole
gebruikerscontrole
fysieke controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

noem de 11 verschillende soorten controles

A

directe
indirecte
formele
materiele
positieve
negatieve
detail
totaal
deelwaarneming
verbands
bevoegdheids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

wat is het verschil tussen directe en indirecte controle

A

direct = directe waarneming op activiteit zelf
indirect = je kijkt naar resultaat, dus niet naar activiteit zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

wat is formele controle

A

controle of je voldoet aan gestelde regels en voorschriften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

wat is materiele controle

A

is er een overeenstemming tussen gebeurtenis en registratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

wat is positieve vs negatieve controle

A

positief = je checkt de aanwezige gegevens kloppen
negatief = je checkt op volledigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

wat is de deelwaarneming

A

slechts een deel van de posten controleren (steekproef)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

wat is de SOLL-positie

A

verwachting die kan worden opgebouwd uit de verbanden = wat het zou moeten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

wat is de IST-positie

A

wat het daadwerkelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

benoem de waardekringloop

A

inkopen - voorraad - verkopen
| |
schulden vorderingen
| |
betalen - geld - innen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

noem de 5 functies van controletechnische functiescheidingen

A

1.beschikken
2. bewaren
3. registreren
4. controleren
5. uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

beschrijf het inkoopproces

A

impuls tot kopen -> offertes aanvragen -> bestellen -> ontvangen goederen/dienst -> ontvangst en verwerking factuur -> betalen -> controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

welke soorten controles heb je bij het inkoopproces

A

verbands + integriteits + bevoegdheids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

beschrijf het productieproces

A

voorbereiding productie -> onderzoek + ontwikkeling + kostencalculatie -> productieplanning -> detailplanning -> uitvoering van productie -> verantwoording van productie + controles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

wat is het belangrijkste controlemechanisme bij het productieproces

A

de nacalculatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

beschrijf het proces van voorraadbeheer

A

ontvangst + registratie goederen -> opslag van goederen -> afgifte van goederen -> controle of inventarisatie (volledig gedetailleerd OF partieel roulerende)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

noem de 2 soorten voorraadinventarisatie

A

volledig gedetailleerd & partieel roulerende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

beschrijf het proces van de verkoop

A

orderontvangst + orderverwerking -> aflevering goederen/diensten -> facturatie -> debiteurenbeheer -> controles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

welke soorten controles heb je bij het verkoopproces

A

verbands + integriteits + bevoegdheids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

wie heeft de typologie bedacht

A

Remmer Willem Starreveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

welke bedrijven heb je binnen de typologie

A

handel + productie + diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

noem de 3 soorten productieprocessen

A

massa
seriestuk
stuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

welke 2 soorten projecten heb je binnen de productie

A

vaste prijs OF regiewerk-projecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

waar valt de agrarische sector onder

A

productiebedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

noem de 5 soorten dienstverlenende bedrijven + voorbeeld

A
  1. beperkte goederenbeweging = restaurants
  2. beperkte goederenbeweging met goederen van derden = stomerij
  3. specifiek ruimtelijk = hotel
  4. niet specifiek ruimtelijk = zwembad
  5. bedrijven die kennis en kunde inzetten en verkopen = accountants
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

noem de verschillen tussen financial accounting en management accounting

A
  1. fin = verantwoorden, mana = ondersteunen besturing
  2. fin = externen, mana = internen
  3. fin = vereist, mana = indien nuttig en nodig
  4. fin = juridisch kader, mana = geen kader
  5. fin = verleden, mana = heden, verleden en toekomst
  6. fin = jaarlijks, mana = indien nodig
  7. fin = weinig schattingen, mana = veel schattingen
  8. fin = geconsolideerd, mana = gedetailleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

wat is financiele verantwoording

A

leiding verteld periodiek hoe de organisatie heeft gepresteerd en wat de huidige financiele positie van het bedrijf is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

wat is het doel van de jaarrekening

A

verantwoording afleggen aan de eigenaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

waaruit bestaat de jaarrekening

A
  1. de balans (momentopname activa en passiva)
  2. de winst-en-verliesrekening (jaaroverzicht van omzet vs kosten)
  3. het kasstroomoverzicht (geldontvangsten en gelduitgaven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

noem de 2 dingen waarin regels voor het opstellen van een jaarverslag zijn vastgelegd

A

het burgerlijk wetboek & RJ geeft richtlijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

wie publiceert standaarden voor een jaarverslag die vaak worden over genomen

A

IASC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

wat staat er in boek 2, titel 9

A

de kaders waarbinnen een organisatie de jaarrekening moet publiceren
wat/hoe/wanneer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

voor wie geldt de wet van boek 2 artikel 9

A

BV
NV
coöperatie
onderlinge waarborgmaatschappij
banken
VOF + CV waarbij vennoten geen natuurlijke personen zijn, maar kapitaalassociaties naar buitenlands recht/verenigingen
stichtingen boven de 6 miljoen euro per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

wat is het doel van de RJ = raad voor de jaarverslaggeving

A

kwaliteit van de externe verslaggeving van niet-beurs genoteerde organisatie in bedrijven in nl te bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

hoe bereikt de RJ hun doel

A
  • (on)gevraagd de overheid adviseren over voorschriften in externe verslaggeving
  • stellige uitspraken en aanbevelingen doen over externe verslaggeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

hoe heet het boek met stellige uitspraken en aanbevelingen van het RJ

A

richtlijnen voor de jaarverslaggeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

in welk jaar is de IASC opgericht en in welk jaar is de IASB opgericht

A

IASC =1973
IASB = 2001

116
Q

wat heeft de IASB opgesteld

A

de IFRS - international financial reporting standards

117
Q

wie maakt veel zaken bij de rechter als ze een jaarrekening onterecht vinden

A

SOBI = stichting onderzoek bedrijfsinformatie

118
Q

wat is de IFRS

A

een set van afspraken over de inhoud en de vorm van de jaarrekening van een verslagplichtige organisatie

119
Q

waarom gebruiken niet beursgenoteerden de IFRS vaak niet

A
  • te duur
  • verschaft onvoldoende informatie voor belanghebbenden
120
Q

waar besteed het IFRS geen aandacht aan

A
  • directieverslag
  • maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • informatie verschaffen over corporate governance
121
Q

benoem de IFRS structuur (6)

A
  1. scope = toepassingsbeleid
  2. definities en belangrijke begrippen
  3. recognition = opname op de balans
  4. measurement = waardering
  5. disclosure = informatieverschaffing/toelichting
  6. effective date/transitional provisions = overgangsbepalingen
122
Q

wat is het verschil tussen US-GAAP en IFRS

A

IFRS is vooral principle based, waar US-GAAP rule-based is

123
Q

benoem de 3 onderdelen van een jaarverslag

A
  1. jaarrekening
  2. het bestuursverslag
  3. overige gegevens (zoals; missie/visie/procesbeschrijving/bericht van RVC)
124
Q

wanneer valt een onderneming onder micro

A

balans = max 0,35 miljoen
netto-omzet = max 0.7 miljoe
gemiddeld aantal werknemers = max 10 fte

125
Q

wanneer valt een onderneming onder klein

A

balans = 0,35 - 6 miljoen
netto-omzet = 0,7 - 12 miljoen
gemiddeld aantal werknemers = 10 - 50 fte

126
Q

wanneer valt een onderneming onder middelgroot

A

balans = 6 -20 miljoen
netto-omzet = 12 - 40 miljoen
gemiddeld aantal werknemers = 50 - 250 fte

127
Q

wanneer valt een onderneming onder groot

A

balans = meer dan 20 miljoen
netto-omzet = meer dan 40 miljoen
gemiddeld aantal werknemers = meer dan 250 fte

128
Q

wat moet er in een jaarrekening van micro

A

balans zonder toelichten

129
Q

wat moet er in een jaarrekening van klein

A

balans met korte toelichting

130
Q

wat moet er in een jaarrekening van middelgroot

A

balans met eenvoudige toelichting + W/V met eenvoudige toelichting + bestuursverslag + accountantsverklaring + winstbestemming + gebeurtenissen na balansdatum

131
Q

wat moet er in een jaarrekening van groot

A

balans met uitgebreide toelichting + W/V met uitgebreide toelichting + bestuursverslag + accountantsverklaring + winstbestemming + gebeurtenissen na balansdatum

132
Q

wat zegt WTZi = wet toelichting zorginstellingen

A

ziekenhuizen/verzorgingshuizen/verpleeghuizen/psychiatrische inrichtingen MOETEN een jaarrekening publiceren

133
Q

wat is richtlijn 650 en wie gebruikt het

A

fondsenwervende instellingen om inzicht in de werving en het daadwerkelijke besteden ervan te krijgen

134
Q

wat staat er in het bestuursverslag

A

de belangrijkste activiteiten en gebeurtenissen van afgelopen boekjaar

135
Q

wat is het doel van het bestuursverslag

A

om de cijfers in een context te kunnen plaatsen

136
Q

benoem de 5 onderdelen van het bestuursverslag

A
  • Analyse gevoerde beleid + de financiële positie
  • De ontwikkelde activiteiten + resultaten
  • Externe omstandigheden die invloed hadden op de prestaties
  • Vooruitblik volgend jaar mbt investeringen, financiering, personeelsbezetting en ontwikkeling van omzet en rentabiliteit
  • Daarnaast onderzoek en ontwikkeling
137
Q

wat staat er in BW2;392

A

randzaken waaronder; controleverklaring/bijzondere zeggenschapsrechten/opsomming nevenvestingen + landen

138
Q

benoem de 11 accounting principles

A
  1. meetbaarheid in geld
  2. elk feit heeft 2 gevolgen
  3. het eenheidsconcept
  4. voozichtigheidsbeginsel
  5. realisatiebeginsel
  6. toerekeningsbeginsel
  7. vergelijkingsbeginsel
  8. beginsel van economische realiteit
  9. materialiteit
  10. waarderingsbeginsel
  11. continuïteitsbeginsel
139
Q

wat is het eenheidsconcept

A

vermogen en resultaat van de HELE onderneming presenteren = consolideren

140
Q

wat is het toerekeningsbeginsel

A

Kosten en opbrengsten dienen te worden toegerekend aan de periode waar het betrekking op heeft

141
Q

wanneer geldt het vergelijkingsbeginsel niet

A
  • wetswijziging
  • overname
  • als het ten goede komt van het getrouwe beeld
142
Q

wat is het beginsel van economische realiteit

A

feitelijke omstandigheden zijn doorslaggevend, niet de juridische kant.
bv; huurder mag het op de balans zetten, terwijl het niet juridische eigendom is

143
Q

wat is waarderingsbeginsel

A

activa moet gewaardeerd worden tegen aanschaf/kostprijs

144
Q

wat is continuïteitsbeginsel

A

Waardering is tegen aanschaf of actuele waarde, maar als bedrijf geliquideerd word, dan moet de waardering worden aangepast naar de verwachte verkoopwaarde van de activa

145
Q

noem de 7 hoofdstukken van het IFRS raamwerk

A

H1; doel van de verslaggeving
H2; kwaliteitseisen van info
H3; ingegaan op rapporterende entiteit
H4; definieert de 5 elementen (schuld/bezittingen/EV/baten/lasten)
H5; recognition en derecognition
H6; keuzes voor waardering posten
H7; belang van goede presentatie en toelichting

146
Q

noem de soorten belastingen

A

omzet
vennootschaps
accijnzen
onroerend zaak
motorrijtuigen

147
Q

noem de 4 soorten accountants

A
  1. openbare
  2. interne
  3. overheids
  4. in bussiness
148
Q

noem de 4 soorten opdrachten voor de openbare accountant

A

verzorgen van belastingaaniftes
advies- en consultancy praktijken
samenstellen jaarrekening
controle jaarrekening = assurance opdracht

149
Q

wat is het stramien van assurance opdrachten

A

bepaalt en omschrijft de elementen en doelstellingen + welke controlestandaarden van toepassing zijn

150
Q

het stramien van assurance opdrachten geeft referentie kaders voor (3)

A

Accountants die assurance opdrachten uitvoeren
Anderen die betrokken zijn bij assurance opdrachten
De NBA bij de ontwikkeling van standaarden

151
Q

wat is een assurance opdracht

A

opdracht waarbij accountant conclusie formuleert die bedoelt is om het vertrouwen van de beoogde gebruiker te versterken. Waarbij je zorgt dat de uitkomst van de evaluatie en de toetsing van het object goed is

152
Q

wat is het doel van de controle van de accountant

A

betrouwbaarheid testen van een financiële verslagglegging van een bedrijf + hierover uitspraak doen

153
Q

wat is het maatschappelijk verkeer

A

de beoogde gebruiker van de jaarrekening

154
Q

waarin staat dat een accountant onafhankelijk moet zijn

A

Dit staat in het ViO (verordening inzake de onafhankelijkheid van de accountants bij assurance opdrachten)

155
Q

door welke 2 eisen moet een accountant onafhankelijk zijn

A

integriteitseis + objectiviteitseis

156
Q

aan welke regels moeten ALLE accountants zich houden

A

VGBA (verordening gedrags en beroepsregels accountants)

157
Q

welke eisen staan er in het VGBA

A

integer, objectief, deskundig en zorgvuldig. Ook vertrouwelijk en professioneel

158
Q

waar wordt in het ViO op ingegaan + voorbeelden

A

bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de accountant.
- Geschenken en gastvrijheid
- Langdurige betrokkenheid bij dienstverlening aan verantwoordelijke partij
- Financiële belangen
- Zakelijke relaties
- Nauwe persoonlijke relaties
- Werkrelaties met verantwoordelijke entiteit
- Juridische procedure tegen de verantwoordelijke partij
- Prestatie-afhankelijke beoordeling en beloning

159
Q

wat staat er in de NV COS

A

de controle dient op zo een mate te worden gepland en uitgevoerd dat er een bepaalde mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat

160
Q

wat zijn de 5 beweringen van het management

A

bestaan
volledigheid
waardering
rechten en verplichtingen (schulden en bezittingen zijn eigendom)
presentatie en toelichting

161
Q

noem de 7 controledoelstellingen

A

completeness
accuracy
valuation & allocation
existence, occurance
cut-off
obligation and rights
disclosure and presentation

162
Q

wat betekent completeness

A

alles moet verantwoord zijn, er mag niks missen

163
Q

wat betekent accuracy

A

Op de juiste wijze geclassificeerd en verantwoord

164
Q

wat betekent valuation

A

het moet goed gewaardeerd zijn

165
Q

wat betekent existence, occurance

A

Activa/passiva moeten echt bestaan, bij occurance is het dat het moet hebben plaatsgevonden

166
Q

wat betekent cut-off

A

in de juiste periode verantwoord

167
Q

wat betekent obligation and rights

A

Activa en passiva moet eigendom zijn + informatie moet betrekking hebben op organisatie

168
Q

wat betekent disclosure and presentation

A

Informatie moet conform richtlijnen zijn, bv. Toelichtingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd.

169
Q

wat is materialiteit

A

informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven ervoor zou zorgen dat het de economische beslissingen die een gebruiker maakt op basis van de jaarrekening, zou kunnen beïnvloeden

170
Q

waar speelt materialiteit een belangrijke rol bij

A

bepalen aard + tijdsfasering + omvang van de procedures voor het verzamelen van informatie + afwegen of informatie omtrent het object geen onjuistheden bevat

171
Q

wat is opdrachtrisico OF (accountants)controlerisico

A

jaarrekening bevat fout van materieel belang terwijl er een goedkeurende verklaring is gegeven

172
Q

wat is het inherent risico

A

Hoe makkelijk zijn beweringen van management in de jaarrekening te controleren
Risico nog voordat je mogelijke maatregelen hebt getroffen

173
Q

wat is interne beheersingsrisico

A

Hoe groot is de kans dat, ondanks de beheersingsmaatregelen, er toch een afwijking van materieel belang blijft bestaan.

174
Q

wat is de formule van het accountantscontrole risico

A

Inherent risico * Interne beheersingsrisico * detectierisico

175
Q

wat zegt het accountantscontrole risico

A

het risico dat je de verkeerde verklaring afgeeft

176
Q

wat is axiomatisch voorbehoud

A

we nemen de accountant niks kwalijk als er fraude word gepleegd in de volgende 3 gevallen;
Kwalitatief = niet overal bij zijn & functiescheidingen bewust omzeild
Kwantitatief = afweging van kosten en nut = we accepteren bepaalde waarde van onzekerheid

177
Q

welke 2 soorten heb je bij axiomatisch voorbehoud

A

Kwalitatief = niet overal bij zijn & functiescheidingen bewust omzeild
Kwantitatief = afweging van kosten en nut = we accepteren bepaalde waarde van onzekerheid

178
Q

wat is controle informatie

A

informatie die voor de accountant nodig is om onderbouwd een goed ordeel te kunnen vellen over de jaarrekening. De informatie moet voldoende zijn en geschikt

179
Q

noem de 4 algemene principes rondom controle-informatie

A

Directe waarneming
Kwaliteit interne beheersingssysteem
Verstrekker van informatie – deskundig, onafhankelijk, objectief
Vorm van informatie

180
Q

noem de 7 soorten controlewerkzaamheden

A
  1. inspectie
  2. waarneming
  3. externe bevestiging
  4. herberekening
  5. het opnieuw uitvoeren
  6. cijferanalyses
  7. het verzoeken om inlichtingen
181
Q

wat zijn de 4 fases van een accountancy controle

A
  1. planningsfase
  2. tussentijdse controle / interim
  3. eindejaarscontrole
  4. evaluatie en afronding
182
Q

wat zijn de normen in het maatschappelijk verkeer (bij de jaarrekening)

A
  • wijze waarop zaken op de balans moeten worden gewaardeerd
  • hoe het resultaat op de W/V moet worden bepaald
183
Q

wat betekend een verantwoord oordeel (jaarrekening)

A

de jaarrekening moet getrouw, duidelijk en stelselmatig zijn

184
Q

wat zegt de balans

A

de activa en passiva op een bepaald moment

185
Q

wat zegt de W/V-rekening

A

gaat over de resultaten (opbrengsten & kosten) van het afgelopen jaar

186
Q

wat is solvabiliteit

A

verteld iets over het vermogen om de schulden te kunnen voldoen

187
Q

wat is liquiditeit

A

verteld iets over het financiële vermogen op korte termijn

188
Q

waar kan je vinden welke toelichting een jaarrekening nodig heeft

A

BW2;384 lid 5

189
Q

welke 2 zaken moeten in een toelichting toegelicht worden (jaarrekening)

A

de winstbestemming & gebeurtenissen na de balansdatum

190
Q

wat is het voorzichtigheidsbeginsel

A

nadelen behandel je niet op dezelfde manier als voordelen
nadelen boeken we als ze bekend zijn
voordelen boeken we pas als ze gerealiseerd zijn

191
Q

wat is het realisatiebeginsel

A

winst/omzet mag pas in de jaarrekening als deze gerealiseerd is

192
Q

wat is het toerekeningsbeginsel

A

kosten kunnen worden geactiveerd op de balans, mits ze in de toekomst toerekenbaar zijn aan perioden

193
Q

wat is de minimimumwaarderingsregel

A

voorraden waarderen tegen inkoopprijs OF tegen de inmiddels lagere verwachtte koopprijs

194
Q

wat zegt ‘fair value’ in de IFRS-regelgeving

A

het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld tussen goed geinformeerde, onafhankelijke partijen die tot een transactie bereid zijn

195
Q

wat gebeurt er in de 1ste fase van de controle

A
  1. opdracht aanvaarding
  2. accountant checkt integriteit + betrouwbaarheid van opdrachtgever
  3. opdrachtaanvaarding
  4. planning van de controle
196
Q

als de accountant de betrouwbaarheid en integriteit checkt van de opdrachtgever, waar wint hij dan informatie over in (6)

A
  • Aard + reputatie eigenaren/managers/gelieerde huishoudingen
  • Of de relevante regels worden nageleefd
  • Belastingaangiften wel/niet betaald zijn
  • Verloop van personeel
  • Algemene betaalbereidheid
  • Aanwijzingen over illegale handel
197
Q

wat gebeurt er tijdens het plannen van de controle

A

vaststellen van de controle aanpak + ontwikkelen controleprogramma

198
Q

hoe bevorderd een adequate planning de controle (6)

A
  1. Nodige aandacht besteed aan belangrijke gebieden
  2. Problemen tijdig identificeert + oplost
  3. Opdracht naar behoren organiseren en leiden -> effectief en doelmatig
  4. De juiste leden aan je team toevoegen -> deskundig + competent
  5. Aansturing + toezicht op teamleden
  6. Ondersteuning bieden bij coördineren werkzaamheden
199
Q

noem de 8 werkzaamheden tijdens de controlefase

A

Risico-analyse
Controlewerkzaamheden
Materialiteit berekenen
Initiële cijferanalyse
Of en wanneer deskundigen bij controle worden betrokken
Updaten van kennis over huishouding
Beoordeling integriteit
Initiële beoordeling van het interne beheersingssyteem

200
Q

wat gebeurt er in de interim/tussentijdse controle

A

veel aandacht schenken aan het interne beheersingssysteeem, we gaan kijken of het systeem betrouwbaar is

201
Q

noem de 3 stappen waarin gekeken wordt of het interne beheersingssysteem betrouwbaar is

A

stap 1; beoordeling opzet
stap 2; vaststellen bestaan
stap 3; vaststellen werking

202
Q

wat doe je bij de beoordeling van de opzet van het IBS

A

bepalen in hoeverre het interne beheersingssysteem ervoor zorgt dat de inherente risico’s worden weggenomen

203
Q

wat doe je bij het vaststellen van het bestaan van het IBS

A

lijncontroles

204
Q

wat doe je bij het vaststellen van de werking van het IBS

A

belangrijke maatregelen worden steekproef gewijs getest om te zien of je kan steunen op het IBS

205
Q

wat is het doel van de betrouwbaarheid van het IBS vaststellen

A

als je erop kan vertrouwen, dan hoef je minder werkzaamheden te doen (minder vaak de processen overgaan)

206
Q

wat is het verschil tussen systeem gerichte werkzaamheden & gegevensgerichte werkzaamheden

A

systeem = gericht op of het systeem wel goed werkt
gegevensgericht = gericht op de gegevens (veel meer werk, want je kan niet steunen op systeem)

207
Q

wat is het verschil tussen transactiegerelateerde en postgerelateerde controledoelstellingen

A

transactie = voor resultatenrekening
post = voor de balans

208
Q

benoem de systeemgerichte werkzaamheden

A

Autorisatie + beoordelen wie de handeling uitvoert + onderzoeken van documenten + opnieuw uitvoeren van interne beheersingsmaatregelen

209
Q

wat gebeurt er tijdens de afsluiting van de tussentijdse controle

A

vaststellen of je wel/niet kan steunen
communicatie naar de organisatie toe over tekortkomingen in het IBS

210
Q

wat zijn de werkzaamheden tijdens de eindejaarscontrole

A

aansluiten + cijferanalyse uitvoeren

211
Q

welke werkzaamheden voer je uit als je kan steunen op de IBS

A

systeemgerichte controles en een deel gegevensgerichte controlewerkzaamheden

212
Q

welke werkzaamheden voer je uit als je NIET kan steunen op de IBS

A

volledig gegevensgerichte controlewerkzaamheden

213
Q

wat gebeurt er tijdens de evaluatie en afrondingsfase

A

Er wordt getoetst of alle benodigde controles naar behoren zijn uitgevoerd + gereviewd zijn + cijferanalyse

214
Q

wat gebeurt er als de tolerantie overschreden word

A

er moet worden bepaald of er correcties op de jaarrekening gedaan kunnen worden

215
Q

welke verklaring kan je niet af geven als het risico op fouten te groot is

A

goedkeurende verklaring

216
Q

wanneer vroeg Enron faillissement aan

A

30 november 2001

217
Q

welke grove fouten zijn gemaakt door de leiders van Enron

A

machtsmisbruik, bedrog, onverantwoordelijk gedrag en het misbruiken van het in het bedrijf en de directie gestelde vertrouwen

218
Q

wat betekent ethiek

A

juist handelen

219
Q

wat betekent prescriptief

A

de theorieën stellen een norm
hoe het zou moeten zijn en dus NIET hoe het daadwerkelijk is

220
Q

wat zegt de deontologische theorie

A

Theorie zegt; er zijn onbetwistbare gedragsregels waaraan de mens zich dient te houden.
De handeling zelf is goed of slecht.

221
Q

wie heeft de deontologische theorie bedacht

A

Immanuel Kant

222
Q

wat is een ander woord voor deontologische theorie

A

beginselenethiek

223
Q

wat zegt de utilitaristische theorie

A

het gevolg van een handeling bepaalt of een handeling goed of slecht is

224
Q

wie bedacht de utilitaristische theorie

A

Jeremy Bentham

225
Q

wat is het nutsprincipe

A

elke handeling kan het geluk van mensen vergroten en verminderen. DUS handeling beoordelen op de mate waarin deze bijdraagt aan het welbevinden van alle betrokkenen

226
Q

wie heeft de deugdethiek bedacht

A

Aristoteles

227
Q

wat zegt de deugdethiek

A

Het richt zich niet op de handeling of het gevolg van de handeling, maar op het karakter van de persoon, die de handeling verricht

228
Q

wat moet je volgens Aristoteles doen om een goed leven te leiden en geluk te ervaren

A

de koers van deugden varen

229
Q

noem een paar voorbeelden van de deugden

A

wijsheid
rechtvaardigheid
vriendschap

230
Q

wat zegt de zorgethiek

A

Het gaat niet om de handeling, niet om de gevolgen en niet om het karakter, maar het gaat om de zorg die de situatie vraagt

231
Q

door wie is de zorgethiek bedacht

A

Carol Gilligan

232
Q

wat zegt de contracttheorie

A

de wet/het contract bepaald in deze theorie wat juist is

233
Q

hoe dacht thomas hobbes

A

mensen kiezen voor zichzelf -> schaarste aan goederen = natuurstaat -> oorlog. We MOETEN dus een manier vinden om samen te werken = contract met elkaar aangaan

234
Q

hoe dacht John Rawls

A

John Rawls gaat uit van sluier van onwetendheid. Contract moet in stand komen vanuit een volledig onpartijdige situatie.

235
Q

wat is cultureel relativisme

A

je moet je helemaal onthouden van een oordeel over andere culturen

236
Q

wat gebeurde er in december 1991

A

een medewerker van de Wereldbank schreef een memorandum over afval dumpen in minder ontwikkelde landen

237
Q

van welke aard zijn de standpunten van economen

A

utilistisch

238
Q

wat zijn nudges

A

onopvallende duwtjes die je stimuleren een bepaalde handeling te prefereren boven een andere handeling

239
Q

wanneer kan je nudges wel verdedigen

A

utilistische standpunt

240
Q

wanneer kan je nudges niet verdedigen

A

deugdethiek

241
Q

wat is ethisch handelen binnen de bedrijfswereld

A

Er wordt gewerkt aan internationale normen en waarden

242
Q

waarom zijn de internationale normen en waar over ethisch handelen moeilijk

A

het staat vaak op gespannen voet met het doel van bedrijven + het levert juist het internationale element problemen op (andere normen en waarden).

243
Q

benoem de 6 vragen van het morele intervisiemodel

A
  1. Welke beslissing moet ik nemen?
  2. Wie zijn de belanghebbenden?
  3. Wat zeggen de beroepsregels, bedrijfscodes of andere bindende voorschriften?
  4. Welke argumenten kunnen worden aangevoerd?
  5. Wat is de conclusie?
  6. Doe ik het ook?
244
Q

wat betekent interne criminaliteit

A

fraude door werknemers binnen de eigen organisatie

245
Q

welke 3 dingen staan er in de fraudedriehoek

A

mogelijkheid + druk + rationalisatie

246
Q

wat is technisch & wat is gedrag binnen de fraudedriehoek

A

technisch = mogelijkheid
gedrag = druk + rationalisatie

247
Q

wat zegt de fraudedriehoek

A

de perceptie van de fraudeur is dat de fraude ‘iets’ moet opleveren, en voordelen moeten groter zijn dan de nadelen

248
Q

wat zijn mogelijkheden voor fraude (in de driehoek) OFWEL; wat geeft men de mogelijkheid tot de fraude

A

onvoldoende toezicht/gebrekkige controle/ontbreken van procedures/cultuur in een organisatie

249
Q

wat is redenen van druk voor fraude

A

gokverslaving, geldgebrek & grote schulden

250
Q

wat zijn redenen van rationalisatie voor fraude

A

organisatie heeft geld genoeg
het uitblijven van een adequate beloning

251
Q

waar staat NOCLAR voor

A

Non Compliance with Law and Regulations

252
Q

wat staat er in de NOCLAR

A
  • Eisen dat de accountant een goed inzicht krijgt in de risico’s
  • Geven aan hoe de accountant moet handelen bij fraude/onrechtmatigheid
253
Q

waarin staan de 5 fundamentele beginselen waar elke accountant zich aan moet houden

A

VGBA

254
Q

noem de 5 fundamentele beginselen van het VGBA

A
  1. professionaliteit
  2. integriteit
  3. objectiviteit
  4. vertouwelijkheid
  5. vakbekwaamheid en zorgvuldigheid
255
Q

wat zei Leen Paape in 2010

A
  • De code werkt in praktijk niet, dat zien we met regelmaat
  • Het beroep staat op zijn grondvesten te schudden
  • Regels zullen nooit het verschil gaan maken
256
Q

wat is het verschil tussen rule-based & principle-based

A

rule = op regels gebaseerd
principle = op principes en richtlijnen gebaseerd

257
Q

wie pleit voor meer ethiek in de accountancy opleiding

A

Marcel Pfeijffer

258
Q

benoem de 3 competentiegebieden in IES4 van het IFAC

A
  1. ethical principles
  2. commitment to the public interest
  3. professional skeptisism + professional judgement
259
Q

wat betekend ‘good governance’

A

goed ondernemingsbestuur

260
Q

waar staat SOx voor

A

Sarbanes-Oxley-wet

261
Q

wat staat er in SOx 302 & 404

A

verplichte financiële rapportages dienen ondertekend te worden door het management. Ze verklaren juistheid, volledigheid en tijdigheid + juiste werking van beheersingsmaatregelen.

262
Q

wat gebeurt er als het management een handtekening zet (zich aan de SOx-wet houdt) onder vervalste omstandigheden

A

hoge boete of gevangenisstraf

263
Q

wat is een andere benaming voor; code tabaksblat

A

Nederlandse Corporate Governance Code

264
Q

wat is het verschil tussen SOx en code Tabaksblat

A

SOx is een wet en dus verplicht, code Tabaksblat is GEEN wet

265
Q

wat is het doel van Code Tabaksblat

A

goed ondernemingsbestuur

266
Q

benoem de 5 hoofdstukken van Code Tabaksblat

A
  • naleving en handhaving van de code
  • het bestuur
  • de raad van commissarissen
  • De (algemene vergadering van) aandeelhouders
  • De audit van de financiële verslaggeving en de positie van de interne audit functie en van de externe accountant
267
Q

benoem de 5 dingen die Craig Johnson beschrijft in zijn artikel (n.a.v. de val van Enron)

A
  • Docenten, opleiders moeten een bepaalde schuld op zich nemen
  • Streef naar integratie van ethisch handelen
  • De plichten en verantwoordelijkheden van leiders moeten aan de toekomstige leiders duidelijk worden gemaakt
  • Er moet een bepaalde sensiviteit worden ontwikkeld waarin zowel individuele als collectieve elementen een rol spelen
  • Erkenning van het belang van geloofwaardigheid
268
Q

wat kun je als gereedschap gebruiken om tot de juiste ethische belissingen/handelingen te komen (3)

A
  1. ethische theorieën
  2. het morele intervisie model
  3. de leiderschapslessen
269
Q

Geef 2 voorbeelden van mutaties die verschil opleveren tussen saldo kasstroomoverzicht en saldo W/V

A
  • aflossing lening
  • afschrijving
270
Q

Wat is body of knowledge

A

Basis voor het kennisbestand in de wetenschap

271
Q

Wat is besluiting onder onderzekerheid en welke methode gebruik je dan

A

Je kan geen kans schatting maken
Resultatenmatrix

272
Q

Wat is besluitvorming onder risico en welke methode gebruik je

A

Je kan WEL een kansschatting maken
Risico = kans * financieel gevolg

273
Q

Wat is accountingprincipe materialiteit

A

Je hoeft niet elk moertje en schroefje los op de balans te laten zien, want; een post hoeft niet apart te worden vermeld indien deze in zijn geheel verwaarloosbaar is op de jaarrekening

274
Q

Wie was limperg?

A

Grondlegger van accountancy in nederland

275
Q

Wie was van der schroeff?

A

Zorgde voor invoering controllersfunctie

276
Q

Noem het verschil in doelstelling van de wet VpB en de wet WJO

A

VpB - tot belastingheffing komen
WJO - goed inzicht geven in getrouwdheid jaarrekening

277
Q

Wat zorgt voor fiscale winst maar gepubliceerde jaarrekening verlies

A

Goodwill afboeking

278
Q

Wat is passieve en actieve belastinglatenties

A

Passief = te weinig belasting betaald tov gepubliceerde winst
Actief = te veel belasting betaald tov gepubliceerde winst

279
Q

Wat is een paradigma verschuiving

A

Het moment waarop alles vanuit een ander perspectief gezien zou moeten worden, er gelden nu een andere verzameling algemeen aanvaarde samenhangende uitgangspunten voor de betreffende wetenschap

280
Q

Wat is het nadeel van winstbegrip TOV free cash flow (doel bedrijf)

A

Winstbegrip is boekhoudkundig en dus manipuleerbaar

281
Q

Leg uit wat een ervaringsobject is

A

De groep verschijnselen die het onderwerp van het onderzoek is

282
Q

Leg uit wat een kenobject is

A

Het specifieke verschijnsel wat wordt bestudeerd

283
Q

Wat is het startpunt bij empirische wetenschappen

A

Observatie; het waarnemen van verschijnselen

284
Q

Wat is universeel

A

Gaat over alle relevante objecten in een populatie

285
Q

Wat is existentiële

A

Gaat om 1 of enkele objecten uit de populatie

286
Q

SOX ingevoerd waarom

A

Boekhoudschandaal zoals enron voorkomen EN goed ondernemingsbestuur nodig