terminologie Flashcards

1
Q

aambeien

A

hemorroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absorptie

A

opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

acetylsalicylzuur

A

een medicijn dat pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

albumine

A

een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alkalisch

A

het tegenovergestelde van zuur, base

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

amylase

A

zetmeelsplitsend enzym dat wordt afgescheiden door de pancreas en de speekselklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anemie

A

bloedarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anale fissuren

A

anale scheurtjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

analgetica

A

pijnstillende geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

anastomose

A

een verbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anorexia nervosa

A

een eetstoornis waarbij mensen zich bijna letterlijk uithongeren als gevolg van het buitensporig zijn gericht op het uiterlijk, eten en gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anorexie

A

gebrek aan eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

antacida

A

basische geneesmiddelen die het maagzuur neutraliserende werking hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antibiotica

A

geneesmiddelen om bacteriële infecties te bestrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

antidiarreïca

A

geneesmiddelen tegen diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anti - emetica

A

geneesmiddelen tegen misselijkheid en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

appendectomie

A

wegname van het wormvormige aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

appendicitis

A

ontsteking van de appendix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

appendix

A

wormvormige aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ascites

A

ophoping van vocht in de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ascitespunctie

A

Het puncteren van het vocht in de buikholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

aspiratie

A

aanzuigen/opzuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aspiratiepneumonie

A

Longontsteking door voeding en speeksel dat in de longen terecht komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

auto - immuunziekte

A

is een ziekte waarbij het lichaam afweerstoffen maakt tegen weefsels in het eigen lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

barret - dysplasie

A

Mutatie van cellen ter hoogte van de slokdarmwand door inwerking van het maagzuur. Hierdoor kan er – op termijn – ontaarding optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

basische milieu

A

een alkalisch milieu. het tegenovergestelde van een zuur milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

bilirubine

A

gele kleurstof die ontstaat bij de afbraak van de dode rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

bilroth I

A

Een gastro-duodenostomie. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd. Daarna wordt de maagstomp verbonden met het duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

bilroth II

A

Een gastro-jejunostomie. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd en het duodenum wordt gesloten. De maagstomp wordt vervolgens verbonden met de eerste jejunale lis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

bloedkweek

A

Een bloedkweek (hemocultuur) is een microbiologische kweek van bloed. Het wordt gebruikt om micro-organismen aan te tonen die zich via de bloedbaan verspreiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

bof

A

Bof (dikoor) is een virusziekte die voornamelijk bij kinderen voorkomt en dan leidt tot ontsteking van de oorspeekselklier. In principe kan men de ziekte maar eenmaal krijgen. Bij mannen na de puberteit kan de ziekte een ontsteking van de testes veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

bolus

A

een shot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

breedspectrum

A

breedwerkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

cachectisch

A

uitgemergeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

caput medusae

A

ring van uitgezette bloedvaten rondom de navel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cerebro - vasculair - accident (CVA)

A

verzamelnaam voor hersenbloedingen en herseninfarcten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

cholecystectomie

A

wegname van de glablaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

cholecystitis

A

ontsteking van de galblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

cholelithiasis

A

galstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

colectomie

A

verwijderen van de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

colitis ulcerosa

A

Colitis ulcerosa is een ernstige ontsteking van de dikke darm die wordt gekenmerkt door uitgebreide zweren (ulceraties) in de darmwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

coloscopie

A

Bij een coloscopie, of kijkonderzoek van de dikke darm, onderzoekt de arts de binnenkant van de dikke darm. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de coloscoop of endoscoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

colostomie

A

Een colostomie is een operatieve procedure die bestaat uit het verbinden van een deel van de dikke darm met de buikwand, waardoor de zorgontvanger een opening in de buik krijgt (een stoma).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

constipatie

A

obstipatie/verstopping/moeizame stoelgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

continu

A

onafgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

cyanose

A

blauw verkleuring van de lippen, tong, de huid en slijmvliezen door een tekort aan zuurstof in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

cytostatica

A

Medicijnen die in staat zijn kankercellen te doden tijdens hun groei of hun celdeling kunnen remmen. Deze geneesmiddelen worden gebruikt voor de behandeling van kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

defecatie

A

ontlasting/stoelgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

diverticulitis

A

ontsteking van de uitstulpingen van de darmwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

divertikel

A

uitstulping van de darmwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

dumpingsydroom

A

met het dumpingsyndroom worden de klachten bedoeld die ontstaan na een te snelle maaglediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

dysfagie

A

een stoornis in het slikproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

dyspnoe

A

kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

dyspepsie

A

verstoorde spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

endoscopische retrograde cholangio - en pancreaticografie (ERCP)

A

een kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

enzymenstelsel

A

Stelsel van de enzymen. Enzymen zijn eiwitketens die voor bepaalde reacties zorgen in het menselijk lichaam, zonder daarbij zelf te veranderen. Bijvoorbeeld een enzym kan zetmeel omzetten in suikers die het lichaam tijdens de spijsvertering kan opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

epigastritisch

A

met betrekking tot de bovenbuik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

ergotamine

A

is een alkadoïde met een vasoconstrictieve werking dat gebruikt wordt als aanvalscouperend antimigrainemiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

exacerbatie

A

opstoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

extracorporele shock - wave lithotripsie (ESWL)

A

met behulp van hoge intensiteit schokgolven kunnen gal - en nierstenen worden kapot getrild onder plaatselijke verdoving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

faecaal braken

A

het braken van stoelgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

faecescultuur

A

Stoelgangskweek. Bepaalde virussen, bacteriën, schimmels en parasieten zijn op te sporen in de stoelgang. Om deze micro-organismen op te sporen, zal men deze stoelgang op kweek zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

faeceskweek

A

Stoelgangscultuur. Bepaalde virussen, bacteriën, schimmels en parasieten zijn op te sporen in de stoelgang. Om deze micro-organismen op te sporen, zal men deze stoelgang op kweek zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

faeces occult bloedtest

A

Test om vast te stellen of er (microscopisch) bloed in de stoelgang aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

faecesstaal

A

stoelgangsstaal

66
Q

foetor ex ore

A

slechte ademgeur

67
Q

fibrose

A

woekering van bindweefsel

68
Q

gasterectomie

A

verwijderen van de maag

69
Q

gastritis

A

ontsteking van het slijmvlies van de maag

70
Q

gastro - duodenostomie

A

Bilroth I. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd. Daarna wordt de maagstomp verbonden met het duodenum.

71
Q

gastro - enteritis

A

een ontsteking van de maag en de darmen

72
Q

gastro - enterologie

A

Specialisme dat zich toelegt op de diagnostiek en behandeling van aandoeningen van het maagdarmstelsel.

73
Q

gastro - jejunostomie

A

Bilroth II. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd en het duodenum wordt gesloten. De maagstomp wordt vervolgens verbonden met de eerste jejunale lis.

74
Q

gastro - oesofagaele reflux

A

terugvloei van zure maaginhoud in de slokdarm

75
Q

gastroprokinetica

A

Deze geneesmiddelen zorgen voor een goed gecoördineerde peristaltiek met een versnelde maaglediging als gevolg.

76
Q

gastroscopie

A

Een gastroscopie is een onderzoek waarbij het slijmvlies van de slokdarm, van de maag en van het eerste stuk van de twaalfvingerige darm (duodenum) ‘live’ kan bekeken worden. Hiervoor gebruikt men een endoscoop.

77
Q

gynaecomastie

A

borstvorming bij de man

78
Q

helilicobacter pylori

A

Bacterie die bij veel mensen in de maag voorkomt en maagzweren en maagkanker kan veroorzaken. De Helicobacter pylori verzwakt de beschermende slijmvlieslaag van de maagwand en de twaalfvingerige darm, waardoor het maagzuur de maagwand kan beschadigen. Voor de behandeling gebruikt men antibiotica in combinatie met een zuurremmend middel.

79
Q

hematemesis

A

bloedbraken

80
Q

hemicolectomie

A

gedeeltelijke wegname van de dikke darm

81
Q

hemorroïdectomie

A

wegname van aambeien

82
Q

hemorroïden

A

aambeien/speen
spataders in de wand van het rectum

83
Q

hepatitis

A

leverontsteking

84
Q

horror carnis

A

afkeer voor vlees

85
Q

5HT3-antagonisten

A

Deze geneesmiddelen worden vooral gebruikt bij postoperatieve nausea en braken én na chemo- of radiotherapie.

86
Q

hyperbilurubinemie

A

verhoogde bilirubine gehalte in het bloed

87
Q

hypobilirubinemie

A

verlaagd bilirubine gehalte in het bloed

88
Q

icterus

A

geelzucht

89
Q

ileus

A

darmobstructie

90
Q

immunosuppressiva

A

geneesmiddelen die de natuurlijke afweer onderdrukken

91
Q

intermitterend

A

met onderbrekingen

92
Q

laparoscopie

A

een kijkoperatie

93
Q

laparotomie

A

een operatie waarbij het betreffende lichaamsdeel geopend wordt via een incisise

94
Q

laxativa

A

middelen die de stoelgang bevorderen

95
Q

levercirrose

A

Bij levercirrose raakt het leverweefsel beschadigd. Deze beschadiging wordt veroorzaakt door chronische prikkeling van de lever.

96
Q

levin katheter

A

soort naso - gastritische sonde

97
Q

lipase

A

een vetafbrekend enzym dat door de pancreas wordt afgescheiden

98
Q

maagdilatatie

A

acute maagverwijding

99
Q

maagzuursecretie - inhibitoren

A

zorgt voor een verminderde aanmaak van maagzuur

100
Q

malabsorptie

A

gebrekkige opname van voedingsstoffen

101
Q

maligniteiten

A

kwaadaardige tumoren

102
Q

mandrijn

A

geleidingsdraad

103
Q

mechanische ileus

A

Bij een mechanische ileus is er sprake van een obstakel in de darmen waardoor de darminhoud niet meer kan voortbewogen worden.

104
Q

melena

A

Melena is een zwarte, kleverige, teer-achtige ontlasting, met een kenmerkende geur. Het wordt veroorzaakt door een hooggelegen bloeding (bloeding in de slokdarm, maag of de dunne darm).

105
Q

metabolisme

A

stofwisseling

106
Q

meteorisme

A

Wanneer er zich een bovenmatige hoeveelheid gassen ophoopt in het spijsverteringsstelsel, spreekt men van meteorisme.

107
Q

microsonde

A

soort naso - gastritische sonde

108
Q

monomere voeding

A

Monomere voeding (in de volksmond vaak “astronautenvoeding” genoemd) bevat stoffen die al deels verteerd zijn. Deze voeding is voor zorgontvangers met malabsorptieklachten.

109
Q

mucusverlies

A

slijmverlies

110
Q

naso - gastritische tubage

A

De naso-gastrische tubage is het inbrengen van een maagkatheter langs de mond of de neus tot in de maag.

111
Q

nausea

A

misselijkheid

112
Q

neusseptumdefect

A

problemen thv het neustussenschot

113
Q

NSAID

A

NSAID`s (afkorting van Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs) zijn pijnstillende middelen met ook een ontstekingsremmende en koortswerende werking en die niet behoren tot de groep van de corticosteroïden.

114
Q

obstipatie

A

constipatie, verstopping, moeizame stoelgang

115
Q

oesofagitis

A

ontsteking van de slokdarm

116
Q

oesofagussfincter

A

sluitspier van de slokdarm

117
Q

oestrogeen

A

vrouwelijk geslachtshormoon

118
Q

ontaarding

A

verkankering

119
Q

pancreatitis

A

ontsteking van de pancreas

120
Q

paralytische ileus

A

Bij een paralytische ileus is er een (tijdelijke) verlamming van de spieren in de darmwand. Dit kan het gevolg zijn van een peritonitis, medicatie (bv. Imodium®), abdominale operaties…

121
Q

partieel

A

gedeeltelijk

122
Q

peptische zweren

A

Een zweer in de maag of het duodenum wordt een ulcus pepticum of een peptische zweer genoemd.

123
Q

percutane endoscopische gastrostomiesonde (PEG - sonde)

A

De percutane endoscopische gastrostomiesonde, of kortweg PEG-sonde, is een flexibel slangetje dat via een klein gaatje in de buikwand tot in de maag loopt.

124
Q

percutane endoscopische jejunostomiesonde (PEJ - sonde)

A

De percutane endoscopische jenunostomiesonde, of kortweg PEJ-sonde, is een flexibel slangetje dat via een klein gaatje in de buikwand tot in het jejunum loopt.

125
Q

peritoneum

A

buikvlies

126
Q

peritonitis

A

ontsteking van het buikvlies

127
Q

polygrafie

A

grote eetlust

128
Q

polymere voeding

A

Polymere voeding bestaat uit intacte koolhydraten, vetten en eiwitten (zoals normale voeding). Deze stoffen moeten in het maagdarmkanaal afgebroken worden.

129
Q

portale hypertensie

A

verhoogde druk in de poortader

130
Q

prikkelbare darmsyndroom (PDS)

A

Bij het prikkelbaredarmsyndroom (PDS), ook wel spastisch colon genoemd, zijn er functionele stoornissen van de darmperistaltiek.

131
Q

probiotica

A

Probiotica zijn levende micro-organismen die een positief effect hebben op onze gezondheid. Ze dringen het aantal ziekteverwekkende bacteriën terug, ondersteunen het immuunsysteem en beschermen de darmwand. Daarnaast herstellen probiotica de darmflora en stimuleren ze de darmtransit.

132
Q

precessus xyphoïdeus

A

zwaardvormig aanhangsel van het sternum

133
Q

pyrosis

A

branderig gevoel thv de slokdarm en maag

134
Q

radio - opaak

A

Iets dat radio-opaak is, laat geen röntgenstraling door en tekent daardoor goed af op RX-foto’s.

135
Q

RBPA

A

rood bloedverlies per anus

136
Q

rectoscopie

A

Bij een rectoscopie, of kijkonderzoek van het rectum, onderzoekt de arts de binnenkant van het rectum. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de rectoscoop of endoscoop.

137
Q

remissie

A

herstel, verdwijnen van ziekteverschijnselen

138
Q

resectie

A

wegname

139
Q

rigiditeit

A

stijfheid

140
Q

rubberband ligatie

A

Er worden kleine elastiekjes rond de basis van de aambei aangebracht. Na enkele dagen sterft dit weefsel vanzelf af en het wondje geneest.

141
Q

salem katheter

A

soort naso - gastritische sonde

142
Q

shock

A

Een shock is een acute levensbedreigende toestand waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om de vitale lichaamsfuncties in stand te houden. De doorbloeding en dus de zuurstofvoorziening van het hart, de hersenen en andere organen komen hierdoor in het gedrang.

143
Q

short bowel syndroom (SBS)

A

Het short bowel syndroom of het korte darm syndroom treedt op bij zorgontvangers die na een darmoperatie minder dan 1/3de van de normale lengte van de dunne darm overhouden. Hierdoor is er te weinig darmoppervlak om essentiële voedingsstoffen op te nemen.

144
Q

sigmoidoscopie

A

Bij een sigmoïdoscopie, of kijkonderzoek van het sigmoïd, onderzoekt de arts de binnenkant van het sigmoïd. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de sigmoïdoscoop of endoscoop.

145
Q

spasmolytica

A

geneesmiddelen die inwerken op de darmkrampen

146
Q

spastisch colon

A

Bij het spastisch colon, ook wel het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) genoemd, zijn er functionele stoornissen van de darmperistaltiek.

147
Q

speen

A

hemorroïden

148
Q

spiders

A

spinnewebberige bloedvatverwijdingen

149
Q

splenomegalie

A

vergroting van de milt

150
Q

stase

A

stilstand

151
Q

steatorroe

A

vetdiarree als gevolg van een stoornis in de vetvertering

152
Q

stenose

A

vernauwing

153
Q

stomie

A

operatie waarbij een opening of doorgang wordt aangelegd

154
Q

subtotaal

A

gedeeltelijk

155
Q

syncope

A

bewustzijnsverlies, flauwvallen

156
Q

transit - inhibitoren

A

Transit-inhibitoren vertragen de intestinale peristaltiek met een vermindering (tot zelfs het uitblijven) van stoelgang tot gevolg.

157
Q

ulcus

A

zweer

158
Q

ulcus pepticum

A

Een zweer in de maag of het duodenum wordt een ulcus pepticum of een peptische zweer genoemd.

159
Q

24 - uurs pH - metrie

A

Met de 24-uurs pH-metrie wordt het terugvloeien van zure maagsappen in de slokdarm gedurende 24 uur opgemeten. Dit doet men aan de hand van een fijne sonde die men via de neus tot in de slokdarm inbrengt.

160
Q

vomitus

A

braken, overgeven

161
Q

ziekte van crohn

A

De ziekte van Crohn is een chronische ontsteking van de darmen. Deze ontsteking kan voorkomen in het hele maagdarmkanaal, maar zit meestal in het colon ascendens of het terminale deel van het ileum.