terminologie Flashcards

(161 cards)

1
Q

aambeien

A

hemorroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absorptie

A

opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

acetylsalicylzuur

A

een medicijn dat pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

albumine

A

een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alkalisch

A

het tegenovergestelde van zuur, base

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

amylase

A

zetmeelsplitsend enzym dat wordt afgescheiden door de pancreas en de speekselklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anemie

A

bloedarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anale fissuren

A

anale scheurtjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

analgetica

A

pijnstillende geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

anastomose

A

een verbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anorexia nervosa

A

een eetstoornis waarbij mensen zich bijna letterlijk uithongeren als gevolg van het buitensporig zijn gericht op het uiterlijk, eten en gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anorexie

A

gebrek aan eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

antacida

A

basische geneesmiddelen die het maagzuur neutraliserende werking hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antibiotica

A

geneesmiddelen om bacteriële infecties te bestrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

antidiarreïca

A

geneesmiddelen tegen diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anti - emetica

A

geneesmiddelen tegen misselijkheid en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

appendectomie

A

wegname van het wormvormige aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

appendicitis

A

ontsteking van de appendix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

appendix

A

wormvormige aanhangsel van de blinde darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ascites

A

ophoping van vocht in de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ascitespunctie

A

Het puncteren van het vocht in de buikholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

aspiratie

A

aanzuigen/opzuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aspiratiepneumonie

A

Longontsteking door voeding en speeksel dat in de longen terecht komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

auto - immuunziekte

A

is een ziekte waarbij het lichaam afweerstoffen maakt tegen weefsels in het eigen lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
barret - dysplasie
Mutatie van cellen ter hoogte van de slokdarmwand door inwerking van het maagzuur. Hierdoor kan er – op termijn – ontaarding optreden.
26
basische milieu
een alkalisch milieu. het tegenovergestelde van een zuur milieu
27
bilirubine
gele kleurstof die ontstaat bij de afbraak van de dode rode bloedcellen
28
bilroth I
Een gastro-duodenostomie. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd. Daarna wordt de maagstomp verbonden met het duodenum.
29
bilroth II
Een gastro-jejunostomie. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd en het duodenum wordt gesloten. De maagstomp wordt vervolgens verbonden met de eerste jejunale lis.
30
bloedkweek
Een bloedkweek (hemocultuur) is een microbiologische kweek van bloed. Het wordt gebruikt om micro-organismen aan te tonen die zich via de bloedbaan verspreiden.
31
bof
Bof (dikoor) is een virusziekte die voornamelijk bij kinderen voorkomt en dan leidt tot ontsteking van de oorspeekselklier. In principe kan men de ziekte maar eenmaal krijgen. Bij mannen na de puberteit kan de ziekte een ontsteking van de testes veroorzaken.
32
bolus
een shot
33
breedspectrum
breedwerkend
34
cachectisch
uitgemergeld
35
caput medusae
ring van uitgezette bloedvaten rondom de navel
36
cerebro - vasculair - accident (CVA)
verzamelnaam voor hersenbloedingen en herseninfarcten
37
cholecystectomie
wegname van de glablaas
38
cholecystitis
ontsteking van de galblaas
39
cholelithiasis
galstenen
40
colectomie
verwijderen van de dikke darm
41
colitis ulcerosa
Colitis ulcerosa is een ernstige ontsteking van de dikke darm die wordt gekenmerkt door uitgebreide zweren (ulceraties) in de darmwand.
42
coloscopie
Bij een coloscopie, of kijkonderzoek van de dikke darm, onderzoekt de arts de binnenkant van de dikke darm. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de coloscoop of endoscoop.
43
colostomie
Een colostomie is een operatieve procedure die bestaat uit het verbinden van een deel van de dikke darm met de buikwand, waardoor de zorgontvanger een opening in de buik krijgt (een stoma).
44
constipatie
obstipatie/verstopping/moeizame stoelgang
45
continu
onafgebroken
46
cyanose
blauw verkleuring van de lippen, tong, de huid en slijmvliezen door een tekort aan zuurstof in het bloed
47
cytostatica
Medicijnen die in staat zijn kankercellen te doden tijdens hun groei of hun celdeling kunnen remmen. Deze geneesmiddelen worden gebruikt voor de behandeling van kanker.
48
defecatie
ontlasting/stoelgang
49
diverticulitis
ontsteking van de uitstulpingen van de darmwand
50
divertikel
uitstulping van de darmwand
51
dumpingsydroom
met het dumpingsyndroom worden de klachten bedoeld die ontstaan na een te snelle maaglediging
52
dysfagie
een stoornis in het slikproces
53
dyspnoe
kortademigheid
54
dyspepsie
verstoorde spijsvertering
55
endoscopische retrograde cholangio - en pancreaticografie (ERCP)
een kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de pancreas
56
enzymenstelsel
Stelsel van de enzymen. Enzymen zijn eiwitketens die voor bepaalde reacties zorgen in het menselijk lichaam, zonder daarbij zelf te veranderen. Bijvoorbeeld een enzym kan zetmeel omzetten in suikers die het lichaam tijdens de spijsvertering kan opnemen.
57
epigastritisch
met betrekking tot de bovenbuik
58
ergotamine
is een alkadoïde met een vasoconstrictieve werking dat gebruikt wordt als aanvalscouperend antimigrainemiddel
59
exacerbatie
opstoot
60
extracorporele shock - wave lithotripsie (ESWL)
met behulp van hoge intensiteit schokgolven kunnen gal - en nierstenen worden kapot getrild onder plaatselijke verdoving
61
faecaal braken
het braken van stoelgang
62
faecescultuur
Stoelgangskweek. Bepaalde virussen, bacteriën, schimmels en parasieten zijn op te sporen in de stoelgang. Om deze micro-organismen op te sporen, zal men deze stoelgang op kweek zetten.
63
faeceskweek
Stoelgangscultuur. Bepaalde virussen, bacteriën, schimmels en parasieten zijn op te sporen in de stoelgang. Om deze micro-organismen op te sporen, zal men deze stoelgang op kweek zetten.
64
faeces occult bloedtest
Test om vast te stellen of er (microscopisch) bloed in de stoelgang aanwezig is.
65
faecesstaal
stoelgangsstaal
66
foetor ex ore
slechte ademgeur
67
fibrose
woekering van bindweefsel
68
gasterectomie
verwijderen van de maag
69
gastritis
ontsteking van het slijmvlies van de maag
70
gastro - duodenostomie
Bilroth I. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd. Daarna wordt de maagstomp verbonden met het duodenum.
71
gastro - enteritis
een ontsteking van de maag en de darmen
72
gastro - enterologie
Specialisme dat zich toelegt op de diagnostiek en behandeling van aandoeningen van het maagdarmstelsel.
73
gastro - jejunostomie
Bilroth II. Het aangetaste deel van de maag wordt verwijderd en het duodenum wordt gesloten. De maagstomp wordt vervolgens verbonden met de eerste jejunale lis.
74
gastro - oesofagaele reflux
terugvloei van zure maaginhoud in de slokdarm
75
gastroprokinetica
Deze geneesmiddelen zorgen voor een goed gecoördineerde peristaltiek met een versnelde maaglediging als gevolg.
76
gastroscopie
Een gastroscopie is een onderzoek waarbij het slijmvlies van de slokdarm, van de maag en van het eerste stuk van de twaalfvingerige darm (duodenum) ‘live’ kan bekeken worden. Hiervoor gebruikt men een endoscoop.
77
gynaecomastie
borstvorming bij de man
78
helilicobacter pylori
Bacterie die bij veel mensen in de maag voorkomt en maagzweren en maagkanker kan veroorzaken. De Helicobacter pylori verzwakt de beschermende slijmvlieslaag van de maagwand en de twaalfvingerige darm, waardoor het maagzuur de maagwand kan beschadigen. Voor de behandeling gebruikt men antibiotica in combinatie met een zuurremmend middel.
79
hematemesis
bloedbraken
80
hemicolectomie
gedeeltelijke wegname van de dikke darm
81
hemorroïdectomie
wegname van aambeien
82
hemorroïden
aambeien/speen spataders in de wand van het rectum
83
hepatitis
leverontsteking
84
horror carnis
afkeer voor vlees
85
5HT3-antagonisten
Deze geneesmiddelen worden vooral gebruikt bij postoperatieve nausea en braken én na chemo- of radiotherapie.
86
hyperbilurubinemie
verhoogde bilirubine gehalte in het bloed
87
hypobilirubinemie
verlaagd bilirubine gehalte in het bloed
88
icterus
geelzucht
89
ileus
darmobstructie
90
immunosuppressiva
geneesmiddelen die de natuurlijke afweer onderdrukken
91
intermitterend
met onderbrekingen
92
laparoscopie
een kijkoperatie
93
laparotomie
een operatie waarbij het betreffende lichaamsdeel geopend wordt via een incisise
94
laxativa
middelen die de stoelgang bevorderen
95
levercirrose
Bij levercirrose raakt het leverweefsel beschadigd. Deze beschadiging wordt veroorzaakt door chronische prikkeling van de lever.
96
levin katheter
soort naso - gastritische sonde
97
lipase
een vetafbrekend enzym dat door de pancreas wordt afgescheiden
98
maagdilatatie
acute maagverwijding
99
maagzuursecretie - inhibitoren
zorgt voor een verminderde aanmaak van maagzuur
100
malabsorptie
gebrekkige opname van voedingsstoffen
101
maligniteiten
kwaadaardige tumoren
102
mandrijn
geleidingsdraad
103
mechanische ileus
Bij een mechanische ileus is er sprake van een obstakel in de darmen waardoor de darminhoud niet meer kan voortbewogen worden.
104
melena
Melena is een zwarte, kleverige, teer-achtige ontlasting, met een kenmerkende geur. Het wordt veroorzaakt door een hooggelegen bloeding (bloeding in de slokdarm, maag of de dunne darm).
105
metabolisme
stofwisseling
106
meteorisme
Wanneer er zich een bovenmatige hoeveelheid gassen ophoopt in het spijsverteringsstelsel, spreekt men van meteorisme.
107
microsonde
soort naso - gastritische sonde
108
monomere voeding
Monomere voeding (in de volksmond vaak "astronautenvoeding" genoemd) bevat stoffen die al deels verteerd zijn. Deze voeding is voor zorgontvangers met malabsorptieklachten.
109
mucusverlies
slijmverlies
110
naso - gastritische tubage
De naso-gastrische tubage is het inbrengen van een maagkatheter langs de mond of de neus tot in de maag.
111
nausea
misselijkheid
112
neusseptumdefect
problemen thv het neustussenschot
113
NSAID
NSAID`s (afkorting van Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs) zijn pijnstillende middelen met ook een ontstekingsremmende en koortswerende werking en die niet behoren tot de groep van de corticosteroïden.
114
obstipatie
constipatie, verstopping, moeizame stoelgang
115
oesofagitis
ontsteking van de slokdarm
116
oesofagussfincter
sluitspier van de slokdarm
117
oestrogeen
vrouwelijk geslachtshormoon
118
ontaarding
verkankering
119
pancreatitis
ontsteking van de pancreas
120
paralytische ileus
Bij een paralytische ileus is er een (tijdelijke) verlamming van de spieren in de darmwand. Dit kan het gevolg zijn van een peritonitis, medicatie (bv. Imodium®), abdominale operaties…
121
partieel
gedeeltelijk
122
peptische zweren
Een zweer in de maag of het duodenum wordt een ulcus pepticum of een peptische zweer genoemd.
123
percutane endoscopische gastrostomiesonde (PEG - sonde)
De percutane endoscopische gastrostomiesonde, of kortweg PEG-sonde, is een flexibel slangetje dat via een klein gaatje in de buikwand tot in de maag loopt.
124
percutane endoscopische jejunostomiesonde (PEJ - sonde)
De percutane endoscopische jenunostomiesonde, of kortweg PEJ-sonde, is een flexibel slangetje dat via een klein gaatje in de buikwand tot in het jejunum loopt.
125
peritoneum
buikvlies
126
peritonitis
ontsteking van het buikvlies
127
polygrafie
grote eetlust
128
polymere voeding
Polymere voeding bestaat uit intacte koolhydraten, vetten en eiwitten (zoals normale voeding). Deze stoffen moeten in het maagdarmkanaal afgebroken worden.
129
portale hypertensie
verhoogde druk in de poortader
130
prikkelbare darmsyndroom (PDS)
Bij het prikkelbaredarmsyndroom (PDS), ook wel spastisch colon genoemd, zijn er functionele stoornissen van de darmperistaltiek.
131
probiotica
Probiotica zijn levende micro-organismen die een positief effect hebben op onze gezondheid. Ze dringen het aantal ziekteverwekkende bacteriën terug, ondersteunen het immuunsysteem en beschermen de darmwand. Daarnaast herstellen probiotica de darmflora en stimuleren ze de darmtransit.
132
precessus xyphoïdeus
zwaardvormig aanhangsel van het sternum
133
pyrosis
branderig gevoel thv de slokdarm en maag
134
radio - opaak
Iets dat radio-opaak is, laat geen röntgenstraling door en tekent daardoor goed af op RX-foto’s.
135
RBPA
rood bloedverlies per anus
136
rectoscopie
Bij een rectoscopie, of kijkonderzoek van het rectum, onderzoekt de arts de binnenkant van het rectum. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de rectoscoop of endoscoop.
137
remissie
herstel, verdwijnen van ziekteverschijnselen
138
resectie
wegname
139
rigiditeit
stijfheid
140
rubberband ligatie
Er worden kleine elastiekjes rond de basis van de aambei aangebracht. Na enkele dagen sterft dit weefsel vanzelf af en het wondje geneest.
141
salem katheter
soort naso - gastritische sonde
142
shock
Een shock is een acute levensbedreigende toestand waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om de vitale lichaamsfuncties in stand te houden. De doorbloeding en dus de zuurstofvoorziening van het hart, de hersenen en andere organen komen hierdoor in het gedrang.
143
short bowel syndroom (SBS)
Het short bowel syndroom of het korte darm syndroom treedt op bij zorgontvangers die na een darmoperatie minder dan 1/3de van de normale lengte van de dunne darm overhouden. Hierdoor is er te weinig darmoppervlak om essentiële voedingsstoffen op te nemen.
144
sigmoidoscopie
Bij een sigmoïdoscopie, of kijkonderzoek van het sigmoïd, onderzoekt de arts de binnenkant van het sigmoïd. Dat gebeurt met een lange, soepele buis met op het einde een camera met een lampje: de sigmoïdoscoop of endoscoop.
145
spasmolytica
geneesmiddelen die inwerken op de darmkrampen
146
spastisch colon
Bij het spastisch colon, ook wel het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) genoemd, zijn er functionele stoornissen van de darmperistaltiek.
147
speen
hemorroïden
148
spiders
spinnewebberige bloedvatverwijdingen
149
splenomegalie
vergroting van de milt
150
stase
stilstand
151
steatorroe
vetdiarree als gevolg van een stoornis in de vetvertering
152
stenose
vernauwing
153
stomie
operatie waarbij een opening of doorgang wordt aangelegd
154
subtotaal
gedeeltelijk
155
syncope
bewustzijnsverlies, flauwvallen
156
transit - inhibitoren
Transit-inhibitoren vertragen de intestinale peristaltiek met een vermindering (tot zelfs het uitblijven) van stoelgang tot gevolg.
157
ulcus
zweer
158
ulcus pepticum
Een zweer in de maag of het duodenum wordt een ulcus pepticum of een peptische zweer genoemd.
159
24 - uurs pH - metrie
Met de 24-uurs pH-metrie wordt het terugvloeien van zure maagsappen in de slokdarm gedurende 24 uur opgemeten. Dit doet men aan de hand van een fijne sonde die men via de neus tot in de slokdarm inbrengt.
160
vomitus
braken, overgeven
161
ziekte van crohn
De ziekte van Crohn is een chronische ontsteking van de darmen. Deze ontsteking kan voorkomen in het hele maagdarmkanaal, maar zit meestal in het colon ascendens of het terminale deel van het ileum.