terminologie letterkunde Flashcards

1
Q

actant

A

Algridas Greimas

Een basisrol in een gemiddeld verhaal. Er zijn er zes: het subject, het object/doel, de zender, de ontvanger, de helper en de tegenstander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

actantieel model

A

Greimas

schema met de zes rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

anxiety of influence

A

Harold Bloom

Psychologie van de dichter die origineel wil zijn: Vrees invloed van de voorganger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aporie

A

Paul de Man

Een manier van lezen die aandacht vroeg voor de wispelturigheid van de taal en plekken in de tekst waarvan de betekenis niet kan worden vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

apostrof

A

Culler

de stijlfiguur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

appelstruktur

A

wolfgang iser

Bestaat voornamelijk uit impliciete hints en indicaties die de lezer op weg helpen in de tekst. Literaire teksten zijn onbepaald en bevatten lege vlekken, die de lezer invult (om zo de onbepaaldheid te concretiseren).

+/- gelijk aan impliciete lezer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

artefact

A

Jan Mukarovsky

Tekst in zijn materiële vorm (de tekst als tekst; manuscript)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

auteursfunctie (1)

A

Joerie Tynjanov

Een auteursnaam is niet hetzelfde als een eigennaam, zoals die van een individu. Het is een verwijzing naar een verzameling teksten die deze auteur dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

auteursfunctie (2)

A

De naam van de auteur is geen eigennaam zoals een andere.

Eigennaam vs auteursnaam: de eigennaam verwijst gewoon naar een persoon, de auteursnaam naar een verzameling teksten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

autofunctie

A

Joerie Tynjanov

Verhouding van één van vijf componenten tot dezelfde componenten in andere teksten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

automatisering

A

Pierre Bourdieu

Literatuur komt los van allerlei functies (religieus, politiek, cultureel,…)
“Ik schrijf uit esthetische overwegingen/ om kunst te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

autonomiebeweging

A

Bewegingen gaan ervan uit dat je de tekst autonomie moet bekijken: los van de auteur
• Formalisme
• Structuralisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Begripshistorische definitie

A

Raymond Williams

Wat betekent een bepaald begrip in der loop der tijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bildung

A

De productie van waardevolle teksten die lezers opvoeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biografisme

A

Charles-Augstin Saint-Beuve

De originaliteit van een werk te begrijpen en die originaliteit is zijns inziens te vinden in de geest en het leven van de auteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Katharsis

A

Aristoteles

De zuiverende functie van de tragedie op de lezer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Close reading

A

I.A. Richards

de vijf componenten- Joeri Typjanov

een grondige analyse van de individuele tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

concrete universele

A

Aristoteles

De literatuur behandelt universele en tijdloze thema’s en problemen maar steeds aan de hand van concrete casussen.

Ze leren ons iets over wat eigen is aan de mens en wat voor alle mensen van belang en van nut kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dasein

A

Martin Heidegger

De menselijke conditie is er een van betekenis geven en begrijpen

Menszijn= dasein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Deconstructie

A

Jacques Derrida

De betekenis van een tekst kan nooit worden gefixeerd. Een tekst waaruit betekenissen die niet alleen dubbelzinnig zijn, maar elkaar ook vaak uitsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

decorum

A

Horatius

gepastheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

desautomatisering

A

Viktor Sjklovski

De vorm van de boodschap te compliceren of verzwaren (door de aandacht te trekken op de manier waarop een boodschap wordt verwoord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dialogisme

A

Mikhail Bakhtin

Een taaluiting kan nooit op zich staan, maar is altijd verbonden met andere taaluitingen.
Elke taaluiting is een antwoord op een eerder gestelde vraag en zelf een vraag die een nieuw antwoord verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

consonantie

A

Dorrit Cohn

Ik-verteller (nu) neemt waar zoals het ik-personage (toen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

dissonantie

A

Dorrit Cohn

Ik-verteller (nu) neemt op een andere manier waar zoals het ik toen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

dicto

A

Horatius

Het juiste woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Diëgesis

A

Plato

Vertellen”, minder direct, kan lezer/toeschouwer juiste duiding meegeven. Centraal staat hier dat de literaire tekst een herkenbaar (en genietbaar) beeld geeft van de dagelijkse werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

distant reading

A

Franco Moretti

Veronderstelt de lectuur van bijzonder omvangrijke corpora, niet door de onderzoeker zelf, maar door computers die op grond van vragen die de onderzoeker stelt, op zoek gaan naar informatie uit de teksten

Vogelperspectief innemen op heel wat teksten tegelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

disseminatie

A

de uitzaaiing van betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

dynamisch personage

A

E.M Forster

Een personage die een psychologische ontwikkeling ondergaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Einfühlung

A

Wilhelm Dilthey

Het (mentale) inleven in de ontstaanscontext. Zeker niet je eigen tijd gaan projecteren.

De onderzoeker kan zich inleven in dat ontstaansmoment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

enjambement

A

Zin loopt soms door over de grens van het vers heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

esthetisch object

A

Jan Mukarovsky

De door de (groep) van lezers geconcretiseerde tekst (bvb. opvoering van een stuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

esthetische distantie

A

Hans Robert Jauss

de afstand tussen de verwachtingshorizon van de lezer en het werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

evaluatief

A

Jonathan Culler

Literatuur is evaluatief. Het houdt een waardeoordeel in ( die variëren naargelang plaats en tijd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

explication de text

A

Antoine Compagnon

uitleggen of verklaren, men zoekt de oorsprong (er is altijd een auteur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

fabel

A

Russische formalisten

logische en chronologische opeenvolging van elementen van het verhaalgebeuren/ gebeurtenissen die onder/achter het verhaal zit. (histoire/story/geschiedenis; dieptestructuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

fasen verhaal

A

Joseph Campbell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

flat character

A

E.M Forster

onuitgewerkte personage dat aan de hand van een kenmerkend karaktertrek wordt beschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

foregrounding

A

Jan Mukarovsky

Het systematisch op de voorgrond plaatsen van bepaalde formele principes die in de literaire tekst worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

formalistische definitie

A

Gedachte is dat je onderscheid kunt maken tussen wat wel of niet literatuur is op basis van de vorm van de tekst.
Roman Jakobson: wat is er nu specifiek aan taal?
Sjklovski probeert duidelijk te maken dat literaire teksten gekenmerkt zijn door literariteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hersey of paraphrase

A

William K. Wimsatt & Monroe C. Breadsley

een literaire tekst laat zich niet parafraseren of navertellen: ze slagen er enkel in te zeggen wat ze zeggen op de manier waarop ze het zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

hermeneutische cirkel

A

Schleiermacher & Wilhelm Dilthey

de lezer geeft betekenis aan het geheel van een tekst (op basis van zijn begrip van diens onderdelen), terwijl hij die onderdelen betekenis geeft in het licht van zijn intuïtie van het geheel waarin ze functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

heteroniem

A

Kunstenaar kiest voor verschillende pseudoniemen tegelijk vb: Pessoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

impassibilité

A

Gustave Flaubert

de auteur moet zichzelf uit het kunstwerk wegschrijven. hij is in het werk overal aanwezig, maar nergens zichtbaar

de auteur moet zijn persoonlijkheid niet op de voorgrond plaatsen, maar zichzelf juist uit zijn kunstwerk wegschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

implied author

A

Wayne C. Booth

Alter ego van de auteur dat de lezer op basis van bepaalde indicaties in de tekst construeert.
Valt niet samen met de persona practica van de auteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

indirection

A

Jonathan Culler

Het gedicht is bedoeld om door ons gelezen of gehoord te worden, maar wij zijn het in de regel niet die aangesproken worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

impliciete lezer

A

Wolfgang Iser

<=> implied author (booth): het gaat om een verzameling tekstelementen en tekststrategieën die de lezers verwachtingen helpt bijsturen in diens interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

intentio operis

A

Umberto Eco

Intentie van het werk, waardevolle en aanvaardbare lezingen zijn lezingen die zich houden aan wat er in de tekst staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

intentional fallacy

A

William K. Wimsatt & Monroe C. Breadsley

de intentie van een auteur biedt geen criterium voor een goede lectuur. de tekst betekent meer dan een auteur bedoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

interprétation litéraire

A

Antoine Compagnon

wordt door de lezer gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

interpretive community

A

Stanley Fish

gemeenschappen van lezers die op dezelfde manier lezen (in de praktijk, op de grond van maatschappelijke conventies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

ironie

A

Cleanth Brooks

een statement die overduidelijk niet klopt. The obvious warning of a statement by the context.

54
Q

l’effet de réel

werkelijkheidseffect

A

Roland Barthes

Bepaalde tekstuele details moeten de lezer het signaal geven dat wat verteld wordt ook daadwerkelijk is gebeurd(<=> metafictie).

De illusie dat het inderdaad zo was als het in de tekst geschreven staat.

het oproepen van het “werkelijkheidseffect” verhoogt de kracht van de fictie

55
Q

leerstelle

lege vlekken

A

Wolfgang Iser

plaats met te weinig informatie in de tekst dat het interpretatieproces op gang brengt. Laten toe de werkelijkheid op een andere manier te zien

lege plekken in de tekst waarop de lezer een respons klaar moet hebben

56
Q

leespact

A

J.M Coetzee

Als lezer een pact met de auteur van een fictioneel verhaal sluiten om te tonen dat we bereid zijn ons naar die wereld te verplaatsen en ten volle willen meespelen.

57
Q

leesproces/kijkproces

A

Wolfgang Iser

bepaaldheid vs onbepaaldheid

58
Q

leeshoudingen

A

identificatie & vervreemding

59
Q

le sacre de l’écrivain

A

Paul Bénichou

De auteur als vrijdenkend geweten van een volk

60
Q

liberal ironist

A

Richard Rorty

een vrijdenkend wezen dat ervan overtuigd is dat er verschillende perspectieven op de werkelijkheid en de waarheid bestaan.

61
Q

literariteit

literaturnost

A

Roman Jakobson & Viktor Skjlovski

Het gebruik van specifieke technieken en kunstmiddelen waarmee schrijvers het basismateriaal van de dagelijkse taal tot een talig kunstwerk bewerkten.

62
Q

literair veld

A

Pierre Bourdieu

een artistiek systeem waarin het culturele kapitaal (de waarde van de tekst en de auteur) afhangt van de mate waarin deze zich een plaats creëert buiten het economisch veld.

63
Q

make-believe

A

Gregory Currie

Het schrijven van fictie is een communicatieve taalhandeling op zich, meer dan zomaar pretenderen- het is een kwestie van make-believe zowel bij de auteur als bij de lezer

64
Q

metafictie

A

Fictie over fictie

Passages in fictionele teksten waarbij de auteur of verteller nog eens extra beklemtoond dat het over fictie gaat.

65
Q

metafoor

A

vergelijking zonder als

66
Q

metalepsis (1)

A

Leclercle & Shusterman

achter de stem van de verteller gaat altijd een auteur schuil die van de vertelstem gebruik maakt om er zijn fictionele wereld mee op te bouwen

toegang tot de ervaring van de ander.

Visie steunt op fundamenteel onderscheid tussen auteur en verteller

67
Q

metalepsis (2)

A

Gérard Genette

de verspringingen tussen verhaal-en vertelniveau ‘s

68
Q

metonymie

A

Logisch/causaal verband tussen de elementen van de vergelijking (beeldspraak)

69
Q

mimesis (1)

A

Plato

“tonen”, zeer direct en speelt in op alle zintuigen. afbeelding, verbeelding, nabootsing, weergave van de werkelijkheid

Literatuur geeft slecht een afbeelding van de zichtbare werkelijkheid terwijl dat er voor Plato niet toe doet. Het kan geen ware kennis weergeven want het is een kopie

70
Q

mimesis (2)

A

Aristoteles

Positieve kijk

Een activiteit dat iets nieuws produceert en iets teweegbrengt bij de mens/wereld. Mens haalt plezier en nut uit die afbeelding

71
Q

mozaïek van citaten

A

Julia Kristeva

Intertekstualiteit

72
Q

mythe

A

Roland Bartes

een teken in de tweede graad: een teken dat significant wordt en waaraan zich een nieuwe signifié hecht.

73
Q

narration

A

Genette

vertelhandeling

74
Q

narrative imagination

narratieve verbeelding

A

Martha Nussbaum

we ‘leven’ in verhalen en leren door verhalen. we leren empathisch omgaan.

75
Q

narratologie

A

Tzvetan Todorov

het vertellen (of de vertelwijze) van verhalen

76
Q

new critism

A

De taal gaat vooraf aan de auteur
De auteur/ individu is het product van de taal
(Jacques Lacan en Louis Althusser)

77
Q

pragmatische poëzie

A

Paul Valéry

dichtvorm waarbij de betekenis belangrijker is dan de schone klank en de symboliek ervan.

78
Q

ostanenie

vervreemding

A

Viktor Skjlovski

vervreemding: aan de hand van formele procedés slaagt literaire taal onze blik op het alledaagse te vervreemden

79
Q

paradox

A

Cleanth Brooks

een paradox stelt twee tegenovergestelden tegenover elkaar, terwijl ze eigenlijk niet tegenover elkaar staan

80
Q

paragone

A

Da Vinci

een ruzieachtige vergelijking van verschillende kunstvormen.

Uiteindelijk conflict

81
Q

parallelle universa

A

Umberto Eco

Fictie stelt ons in staat onze eigen werkelijkheid te exploreren via andere werelden van fictie.

82
Q

persona poetica

A

Benedetto Croce

Schrijver als kunstenaar
De persoon die het kunstwerk maakt en afstand neemt van de eigen persoon

83
Q

persona practica

A

Benedetto Croce

de levende auteur die ook zijn vooroordelen, ideeën en overtuigingen heeft.

Schrijver als gewone sterveling.
De persoon staat los van het kunstwerk en leeft zijn leven.

84
Q

poésie pure

A

Paul Valéry

dichtvorm waarbij de schone klank en de symboliek hiervan belangrijker zijn dan de betekenis

85
Q

poëtica

A

Systematische verzameling van ideeën over literatuur ( literatuuropvatting).

De schrijver is een maker.

86
Q

vier poetica’s

A

Abrams

  • Mimetische= literaire tekst een duidelijke en duidelijk herkenbare relatie heeft met de werkelijkheid (Flaubert)
  • Pragmatische= relatie tussen tekst en publiek domineert (Zola)
  • Expressieve= subjectieve= literaire tekst is de uitdrukking van de gevoelens en gedachten van de auteur (Baudelair)
  • Objectieve= autonomistische= aandacht gericht op het werk zelf (Malarmer)
87
Q

persoonsvertelling derde persoon

A

Dorrit Cohn

psycho-narration

quoted monologe

narratede monologue

88
Q

poetica

A

Gillis Dorleijn & Kees van Rees

Een verzameling merendeels normatieve ideeën en argumenten over de aard en functie van literatuur, over literaire technieken en hun vermeende effecten op lezers.

89
Q

poëtische functie

A

Roman Jakobson

In elke taaluiting is er een spel van verschillende functies (6) en eentje daarvan is de poëtische functie.
De functie projecteert het principe van de equivalentie van de as der selectie (je gaat een keuze maken, maar bij die keuze ook de alternatieven bekijken) op de as der combinatie (= je gaat woorden na elkaar plaatsen).

As der selectie= paradigmatische as= verticale as= we maken keuzes tussen woorden die semantisch gesproken min of meer equivalent zijn
As der combinatie= syntagmatische as= horizontale as= onze woorden grammaticaal goed aan elkaar gekoppeld zijn

90
Q

poëzie

A
  • Weergave van de/ een werkelijkheid
  • Allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie
  • Denken in beelden
  • Taalgebruik waarin de poëtische functie dominant is
91
Q

polysysteemtheorie

A

Pierre Bourdieu & Itamar Even-Zohar

Literatuur is op een dynamische manier verbonden met andere maatschappelijke systemen, ze wordt bepaald door wat literatuur niet is.

92
Q

possible world

A

Lubomir Dolezel & Thomas Pavel

De wereld van de fictie is een mogelijke wereld, met een eigen logica, een wereld waarin de mogelijkheidszin regeert

93
Q

posture litéraire

A

Jérôme Meizoz

Het beeld dat een auteur bewust van zichzelf probeert te geven, zowel in zijn werk als in bijvoorbeeld interviews.
Posture: het soort auteur dat de schrijver wil zijn, de profilering die hem bijvoorbeeld in een bepaalde tradities plaatst of tegenover een andere

94
Q

procédé of prijom

A

Viktor Sjklovski

procedé: literatuur is een procedé/kunstgreep

95
Q

rijm

A
•	Alliteratie of strafrijm
•	Klinkerrijm
•	Medeklinkerrijm
•	Half- of pararijm
•	Volrijm
•	Identiek rijm
•	Eindrijm
	Gepaard rijm
	Gekruist rijm
	Omarmend rijm
	Tussenrijm
	Verspringend rijm
	Weesrijm
96
Q

ritualistisch karakter

A

Jonathan Culler

De verwachting dat de lezer de tekst niet zomaar tot zich neemt, maar zelf actief opnieuw tot uitvoering brengt.

97
Q

round character

A

E.M Forster

een psychologisch uitgediend personage

98
Q

self-extension

zelf-uitbreiding

A

Wolfgang Iser

literatuur stelt ons in staat de beperktheid van onze individuele geest boven te gaan. niet door een vorm van literair escapisme te presenteren, maar door een confrontatie met andere perspectieven. de lezer wordt “verrijkt”

99
Q

semiotiek

A

de wetenschap die zich bezighoud met het functioneren van tekensystemen in het algemeen en met de taal als tekensysteem in het bijzonder

100
Q

semiotisch systeem

A

Julia Kristeva

daar waar de betekenisgeving van norm afwijkt

101
Q

receptie-esthetica

A

Wolfgang Iser

boek gaat je in een bepaalde interpretatie duwen

102
Q

showing

A

Henry James

die passages waar de verteller zich terugtrekt en de gebeurtenissen zich voor je ogen afspelen. de lezer kan het gevaar lopen de gepresenteerde tekst voor het werkelijke te houden. de auteur spreekt via personages.

103
Q

speech acts

A

John Searle

De handelingen die een spreker stelt in en met bepaalde uitingen

Wordt niet de vraag gesteld wat betekent de uitspraak, maar er wordt gekeken naar taaluitingen en welke handelingen er worden gesteld door iets uit te spreken

104
Q

statisch personage

A

E.M Forster

een personage die geen psychologische ontwikkeling ondergaat

105
Q

stream of consciousness

A

William James

een verhaaltechniek die toegepast wordt bij fictie met de bedoeling een veelvoud aan indrukken weer te geven die zich aan het bewustzijn van een individu spontaan opdringen

106
Q

suzjet

A

russische formalisten

presentatie van de gebeurtenissen zoals de lezer die in het verhaal krijgt. (vertelling, plot, récit, oppervlaktestructuur). Bewerkte vorm waarin de fabel in de roman wordt gepresenteerd.

Literatuur is in de eerste plaats het product van materiaalbehandeling.

107
Q

symbolisch kapitaal

A

Pierre Bourdieu

Symbolisch kapitaal is de vorm waarin de verschillende vormen van kapitaal als legitiem worden erkend; in gewone mensentaal zouden we spreken van prestige, status of autoriteit.

108
Q

symbolisch systeem

A

Julia Kristeva

taal als normatief systeem

109
Q

synfunctie

A

Joeri Tynjanov

onderlinge verhouding van de vijf componenten in dezelfde teksten. Ze bepalen elkaar en staan in bepaalde relatie tot geheel.

110
Q

taalsituatie

A

Wat is de situatie waarin een vertelstem zich in de tekst bevindt
• Lyriek= een stem
• Dramatiek= twee stemmen
• Epiek= gemengd

111
Q

taal van de paradox en ironie

A

Cleanth Brooks

Een dichter laat de taal aan het werk en de taak is vaak niet eenduidig. Dichters zijn meesters in het laten opborrel van dubbelzinnigheden en ze roepen die dubbelzinnigheden ook op door woorden en beelden op een niet evidente
manier op elkaar te laten reageren

112
Q

telling

A

Henry James

de passages waarin de verteller van het verhaal aan het woord is. de vertelling wordt gerapporteerd (indirecte rede). de auteur spreekt dus zelf

113
Q

textes lisibles

A

Roland Barthes

teksten die een lezer aanzetten tot passief lezen

114
Q

textes scriptibles

A

Roland Barthes

teksten die weerbarstiger zijn en om een geschreven respons vragen (in de vorm van een nieuwe tekst)

115
Q

tringularization

A

Jonathan Culler

Een spreker richt zich tot een afwezig iemand en de woorden van het gedicht worden door iemand anders gehoord

116
Q

ut pictora poesis

A

Horatius

Het gedicht is als een schilderij

117
Q

utterance that is overheard

A

Jonathan Culler

Degene tot wie het gedicht gericht is, krijgt de woorden niet te horen of te lezen terwijl degene die het leest getuige is van iets wat niet voor hem of haar bedoeld is

118
Q

verhaaltheorie

A

Greimas

heeft betrekking tot de fabel (histoire). de opbouw van het verhaal en de algemene, terugkerende eigenschappen ervan.

119
Q

verstehen

A

Wilhelm Dilthey

de notie van vorversatandnis

120
Q

verteltheorie

A

Genette

heeft betrekking tot de sujet (récit). hoe het verhaal daadwerkelijk wordt verteld, hoe gebeurtenissen gepresenteerd worden in de tekst.

121
Q

vervreemding

A

Viktor Sjklovksi

Literatuur heeft de functie om de mensen te doen stilstaan bij de vorm van de tekst en wat er in de tekst gezegd wordt.
Hangt samen met het bijzondere taalgebruik van de literaire tekst

122
Q

verwachtingshorizon

A

Hans-Georg Gadamer

we vangen onze lectuur op basis van een reeks ideeën, vooroordelen en verwachtingen.

123
Q

vocatief

A

Jonathan Culler

Van diegene of datgene wat in het gedicht expliciet geadresseerd wordt, wordt ook een respons verwacht

124
Q

voicing

A

Jonathan Culler

Die aspecten van de lyrische tekst die ons de indruk geven dat er in het gedicht een spreker aan het woord is, met een eigen stem, eigen gevoelens en eigen gedachten;

125
Q

Vorverständnis

A

Wilhelm Dilthey

vooroordelen en kennis bepalen de lectuur

elke lezer beschikt door zijn culturele en historische achtergrond over een bepaalde vorm van kennis van de wereld die we telkens opnieuw meenemen wanneer we beginnen te interpreteren

126
Q

wandering viewpoint

A

Wolfgang Iser

de lezer ziet niet tegelijkertijd het gehele traject dat hij aflegt. lezen is als een wandeling.

Op elk moment van de wandeling kunnen er nieuwe verrassingen opduiken die hen bovendien ertoe aanzetten wat ze voordien zagen in een nieuw licht te plaatsen. Lezen is een proces van anticipatie en terugkoppeling

127
Q

willing suspension of disbelief

A

Samuel Taylor Coleridge

de lezer accepteert bepaalde gebeurtenissen in het verhaal als zijnde ‘wel mogelijk’ binnen het fictieve universum waarin het verhaal zich afspeelt, ook al schijnen die gebeurtenissen onmogelijk te zijn in de echt werkelijkheid

de lezer dient te weten dat wat verteld wordt een imaginair verhaal is, maar hij hoeft daarom nog niet te geloven dat de schrijver leugens ophangt.

128
Q

bovarisme

A

Gustave Flaubert

de nefaste impact op iemands leven van fantasiebeelden en verlangens die niet stroken met de werkelijkheid

129
Q

pseudo-uitspraken

A

Roman Ingarden

uitspraken in fictionele teksten

130
Q

rollen

A

Vladimir Propp

naratolog

voorloper actantieel model