Test french Flashcards
(37 cards)
1
Q
Le pays (d’origine)
A
het land (van herkomst)
2
Q
la cabine
A
de bestuurdersruimte
3
Q
la clim
A
de airco
4
Q
la livraison
A
de levering
5
Q
difficile
A
moeilijk
6
Q
fatigué(e)
A
moe
7
Q
prochain(e)
A
volgend
8
Q
après-demain
A
overmorgen
9
Q
avant-hier
A
eergisteren
10
Q
heureusement
A
gelukkig
11
Q
repartir
A
opnieuwe vertrekken
12
Q
à l’étranger
A
naar/ in het buitenland
13
Q
ça fait longtemp
A
dat is lang geleden
14
Q
ce n’est pas évident
A
dat is niet vanzelfsprekend
15
Q
il y a deux semaines
A
twee weken geleden
16
Q
passer ses vacances
A
zijn/ haar vakantie doorbrengen
17
Q
Quelle aventure!
A
wat een avontuur
18
Q
l’Allemagne (f)
A
Duitsland
19
Q
l’Angleterre (f)
A
Engeland
20
Q
La Belgique
A
België
21
Q
le Brésil
A
Brazilië
22
Q
la Chine
A
China
23
Q
la Croatie
A
Kroatië
24
Q
l’Espagne (f)
A
Spanje
25
Les États-Unis (m)
de Verenigde Staten
26
la France
Frankrijk
27
la Grèce
Griekenland
28
l'Italie (f)
Italië
29
le Luxembourg
Luxemburg
30
le Maroc
Marokko
31
les Pays-Bas (m)
Nederland
32
la Polgne
Polen
33
le Portugal
Portugal
34
la Russie
Rusland
35
la Suède
Zweden
36
la Suisse
Zwitserland
37
la Turquie
Turkije
