Test p2 Flashcards
1
Q
Erkältung
A
verkoudheid
2
Q
Husten
A
hoesten
3
Q
Körperliche Beschwerden
A
lichamelijke klachten
4
Q
Verletzt
A
gewond
5
Q
eine Entzündung
A
Een onsteking
6
Q
Bluten
A
Bloeden
7
Q
sich verbrennen
A
zich verbranden
8
Q
Ich habe mir das Bein gebrochen
A
Ik heb mijn been gebroken
9
Q
Ich habe mich geschnitten
A
Ik heb me gesneden
10
Q
stürzen
A
vallen
11
Q
die Operation
A
de operatie
12
Q
leben - sterben
A
leven - sterven
13
Q
schlimm - nicht schlimm
A
erg - niet erg
14
Q
Gute besserung!
A
Betershap!
15
Q
der Arzt
A
de dokter
16
Q
der Facharzt
A
de specialist
17
Q
zum Arzt gehen
A
naar de dokter gaan
18
Q
der Patient
A
de patiënt
19
Q
die Sprechstunde
A
het spreekuur
20
Q
die Apotheke
A
de apotheek
21
Q
die Drogerie
A
de drogist
22
Q
das Medikament
A
het medicijn
23
Q
die Pille
A
de pil
24
Q
die Salbe
A
de zalf
25
stark - schwach
sterk - zwak
26
Wie geht's dir?
Hoe gaat het met je?
27
Mir geht's gut
Met mij gaat het goed
28
schwanger
zwanger
29
sich waschen
zich wassen
30
Seife
zeep
31
das Handtuch
de handdoek
32
sich duschen
zich douchen
33
sauber - schmutzig
schoon - vuil
34
sich die Zähne putzen
tanden poetsen
35
Zahnpasta
tandpasta
36
Zahnbürtste
tandenbortsel
37
der Kamm
de kam
38
die Schere
de schaar
39
sich rasieren
zich scheren
40
gesund - krank
gezond - ziek
41
die Krankheit
de ziekte
42
die Gesundheit
de gezondheid
43
Es geht ihm besser.
Het gaat beter met hem
44
gut / schlecht aussehen
er goed / slecht uit zien
45
blass
bleek
46
Mir ist schlecht
Ik voel me misselijk
47
erbrechen
overgeven
48
Fieber
koorts
49
Grippe
griep
50
das Pflaster
de pleister
51
die Krankenkasse
het ziekenfonds
52
die Versicherung
de verzekering
53
privat
particulier
54
sehen
zien
55
hören
horen
56
fühlen
voelen
57
berühren
aanraken
58
riechen
ruiken
59
stehen
staan
60
sitzen
zitten
61
gehen
lopen
62
liegen
liggen
63
sich hinlegen
gaan liggen
64
springen
springen
65
laufen
rennen
66
machen, tun
doen
67
schieben - ziehen
duwen - trekken
68
drehen
draaien
69
halten
vasthouden
70
geben
geven
71
tragen
dragen
72
werfen
gooien
73
biegen
buigen
74
nehmen
pakken
