Theater & Pragmatiek Flashcards

(41 cards)

1
Q

Drama

A

Literair genre bestemd om gespeeld te worden op toneel en bij uitbreiding alle verhalen die bestemd zijn om door acteurs opgevoerd te worden ; ook: droevig en aangrijpend voorval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Komedie

A

Blijspel, toneelstuk bedoeld om toeschouwers te vermaken, aan het lachen te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Scène

A

Tafereel, afgebakend fragment van het toneel; ook: podium; bij de Grieken: gebouwtje in het Griekse theater dat dienst deed als kleedkamer en waaruit de acteurs tevoorschijn kwamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scenograaf

A

Persoon die voor één voorstelling decor ontwerpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Scenografie

A

Invullen van de ‘lege’ ruimte van het podium of speelvlak met decor, licht en kostuums; letterlijk: het beschrijven van het toneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Theater

A

Woord met verschillende betekenissen: het gebouw waar toneelvoorstellingen worden gespeeld, de voorstelling zelf, het wereldje van toneelmakers, ook figuurlijk: drukte, gedoe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Toneel

A

Het podium en wat daarop te zien is, ook synoniem voor ‘scène’; figuurlijk: plaats waar iets gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tragedie

A

Treurspel, een toneelstuk dat draait rond aangrijpende of tragische gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Productieproces

A

Het productieproces van een theaterproductie is een hele machinerie waarin elk radertje even belangrijk is: alle medewerkers zijn evenwaardig, ook diegene niet/nooit voor het voetlicht komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Auteur

A

Schrijver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Improvisatie

A

Sommige voorstellingen vertrekken niet van een bestaande tekst maar komen tot stand op basis van improvisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Repetitieperiode

A

Een repetitieperiode voor een voorstelling duurt meestal 6 tot 8 weken en start met een lezing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regieassistent

A

Assistent van de regisseur, noteert beslissingen en wensen van de regisseur, neemt soms een repetitie over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Souffleur

A

Persoon die tijdens de voorstelling de tekst voorzegt als de acteurs ‘uit hun tekst vallen’, wordt enkel nog gebruikt bij amateurgezelschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regisseur

A

Artistiek leider verantwoordlijk voor het artistieke eindresultaat, hij werkt met de acteurs aan tekstzegging, manier van beweging, enscenering enz. Hij bedenkt een concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cour

A

Rechterkant van het podium van het publiek uit bekeken: coté cour.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Jardin

A

Linkerkant van het podium van het publiek uit bekeken: coté jardin

18
Q

Dramaturg

A

Persoon die de regisseur helpt met de uitwerking van zijn concept door informatie te verzamelen over het stuk, de auteur, de thematiek enz.

19
Q

Repertoire

A

De lijst toneelstukken die een gezelschap wil spelen tijdens een seizoen.

20
Q

Casting

A

Het toewijzen van rollen aan acteurs en actrices.

21
Q

Typecasting

A

Het toewijzen van telkens hetzelfde soort rollen aan een bepaalde acteur of actrice omwille van hun fysieke verschijning of specifiek talent.

22
Q

Kostuum

A

Kledij gedragen tijdens een toneelvoorstelling.

23
Q

Lichtontwerper

A

Ontwerpt het lichtplan voor een voorstelling.

24
Q

Technicus

A

Voeren lichtplan uit, bedienen licht- en geluidmengtafel tijdens de opvoering

25
Rekwisiteur
Verzamelt rekwisieten = alle voorwerpen die de acteurs tijdens de voorstelling moeten gebruiken.
26
Grimeur
Staat in voor make-yupeffecten of voor een haartooi.
27
Coulissen
Zijkanten van het speelvlak, niet zichtbaar voor het publiek.
28
Generale repetitie
Repetitie aan het einde van het repetitieproces en voor de première waarin het hele stuk wordt doorgespeeld zonder onderbrekingen alsof het al een opvoering voor publiek betreft.
29
Productieleider
Eindverantwoordelijke voor de productie.
30
Toneelmeester
Staat in voor een vlotte decorwissel tijdens het stuk
31
Rationeel
Redelijk, met de rede, waarbij je je verstand gebruikt.
32
Conventie
Gewoonte, wat men gewoonlijk doet of moet.
33
Mise-en-scène
Alle afspraken over de manier waarop de acteurs zich tijdens de voorstelling op het bewegen
34
Gehoor
Toeschouwers
35
Experimenteel theater
Theatervoorstellingen waarin vernieuwd theater wordt opgevoerd
36
metafysica
Deel van de filosofie die het wezen van stoffelijke werkelijkheid onderzoekt.
37
Pragmatiek
- Tak van de taalkunde - Relatie teken of taaluiting en gebruikers - Niet betekenis van woorden of taaluiting - Wel wat ermee gedaan wordt en/of wat eronder verstaan wordt - Binnen situatie of context
38
Locutie
Denotatieve betekenis
39
Illocutie
Taalvorm
40
Perlocutie
Effect / reactie ontvanger
41
Voorwaarden geslaagd gesprek
- Woorden het gewenste effect | - Vier maximes van Grice