Thema 1 - De wereld om je heen Flashcards

(30 cards)

1
Q

Waar bestaat de natuur uit? Noem er twee.

A
  1. levenloze dingen

2. levende natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem twee voorbeelden van levende natuur

A
  1. planten

2. dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is iets levenloos?

A

Iets is levenloos als iets niet leeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kan iets dat levenloos is doodgaan?

A

Nee, alleen iets wat geleefd heeft kan dood gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem twee kenmerken van planten.

A
  1. planten staan vast in de grond

2. planten maken hun eigen voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bepaalt dat dieren bij elkaar horen?

A

Hun kenmerken. Dieren met dezelfde kenmerken horen bij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem minimaal twee kenmerken van zoogdieren.

A
  1. Ze zogen hun jongen
  2. Ze zijn warm, ook als het koud is
  3. Ze hebben een vacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem minimaal drie kenmerken van vogels

A
  1. Ze hebben veren
  2. Ze hebben vleugels
  3. Ze hebben een snavel
  4. Ze leggen eieren die ze uitbroeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kunnen reptielen zichzelf warm houden?

A

Nee, ze hebben warmte van buitenaf nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar leggen reptielen hun eieren?

A

Reptielen leggen hun eieren op een warme plek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de huid van een reptiel eruit?

A

De huid van een reptiel is droog en bedekt met schubven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is er bijzonder aan amfibieën?

A

Ze worden geboren met kieuwen en krijgen later longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar leggen amfibieën hun eieren?

A

Amfibieën leggen hun eieren in water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amfibieën met kieuwen leven op het land. Waar of niet waar?

A

Niet waar. Amfibieën met kieuwen leven in het water. Zodra ze longen krijgen, leven ze op het land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem minimaal twee kenmerken van vissen.

A
  1. Vissen leven altijd in het water.
  2. Vissen hebben kieuwen om te ademen
  3. Vissen hebben vinnen om te sturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hebben dieren altijd botten?

A

Nee, ongewervelde dieren hebben geen botten.

17
Q

Hoeveel poten heeft een insect?

A

Een insect heeft 6 poten.

18
Q

Noem minimaal drie voorbeelden van een insect

A
  1. een vlieg
  2. een bij
  3. een vlinder
  4. een lieveheersbeestje
  5. een kever
19
Q

Waarom is een spin geen insect?

A

Een spin heeft 8 poten, geen 6.

20
Q

Wat is een spin voor een dier?

A

Een geleedpotige

21
Q

Noem iets dat geen plant en geen dier is.

A

Schimmels en bacteriën.

22
Q

Noem een voorbeeld van een schimmel.

A

Een paddenstoel is een schimmel.

23
Q

Hoe kun je bacteriën zien?

A

Je kunt bacteriën zien door een microscoop.

24
Q

Wat gebeurt er met oud eten?

A

Daar komt schimmel op.

25
Noem minimaal drie kenmerken wat iets dat leeft.
Iets dat leeft: 1. groeit 2. reageert 3. plant zich voort 4. gaat dood
26
Noem een kenmerk van ongewervelde dieren
Ze hebben geen ruggengraat met wervels
27
Noem minmaal 3 voorbeelden van ongewervelde dieren
1. spinnen 2. insecten 3. wormen 4. pissebedden
28
Is een schimmel een levend wezen?
ja
29
Waarvan leeft een schimmel?
Een schimmel leeft van iets waar het op groeit.
30
Is een bacterie een levend wezen?
ja