Thema 2 Flashcards

(40 cards)

1
Q

soort

A

Groep van individuen die zich onderling kunnen voortplanten, met vruchtbare nakomelingen tot gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Biodiversiteit

A

totale verscheidenheid aan soorten organismen op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 vaststellingen van darwin

A

Vaststelling 1: alle organismen binnen één soort zijn lichtjes verschillend (variatie)

Vaststelling 2: kinderen gelijken op hun ouders

Vaststelling 3: In de natuur is er voortdurend strijd om te overleven (omgevingsdruk = “struggle for life”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is overerving

A

Het doorgeven van erfelijke kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een gen

A

een DNA fragment dat verantwoordelijk is voor een bepaald erfelijk kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verwante soorten

A

zijn soorten die afstammen van één gemeenschapelijk voorouder, waardoor hun DNA erg vergelijkbaar is, ze hebben ook al gemeenschapelijke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drie domeinen

A
  • eukaryoten
  • archaea
  • bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de tree of life

A

is een boomstructuur die op een grafisch wijze de evolutie op aarde van de oercel weergeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bacteriën

A
  • 1-10 micrometer
  • H/A
  • 1 cellig
  • celwand
  • geen celkern
  • bevat bladgroen geen korrels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Archaea

A
  • 0,1-5 micrometer
  • H/A
  • 1 cellig
  • celwand
  • geen celkern
  • geen bladgroen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eukaryoten

A
  • 15-500 micrometer
  • H/A
  • 1 cellig of meercellig
  • soms celwand
  • celkern met erfelijk materiaal
  • bladgroenkorrels (soms)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heterotroof

A

energie uihalen uit andere organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autotroof

A

energie zelf aanmaken door fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

formule fotosynthese

A

6CO2 + 6H20 + licht => C6H1206 + 6O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is celademhaling

A

is het verbranden van suikers, waardoor er energie onstaat en als bijgevolg ook CO2 en H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

celademhaling formule

A

C6H12O6 + 6O2 => Energie + 6CO2 + 6H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

eukaryoot

A

een cel met een celkern

18
Q

prokaryoot

A

een cel zonder celkern

19
Q

how werkt fotosynthese

A

de bladgroen in u cel vangen het energierijk licht op en gaan deze licht energie omzetten naar chemische energie

20
Q

waarom is er nood aan orde in de biodiversiteit

A

1 Een dubbelzinnige naam of verschillende namen voor één soort in verschillende talen is verwarrend: één vaste ondubbelzinnige naam per soort is duidelijker

2 als we inzicht hebben in evolutie, kunnen we eigenschappen voorspellen op basis van verwantschappen

3 In een geordend systeem kunnen recent ontdekte soorten en recent gevonden fossielen snel gelinkt worden aan gekende verwante soorten

21
Q

hoe kunnen we organismen classificeren

A
  • overeenkomst in code van erfelijk materiaal

- morfolgische kenmerken

22
Q

dieren

A
  • meercellig
  • geen celwand
  • heterotroof
  • geen bladgroenkorrels
  • bevat geen vacuole
23
Q

fungi

A
  • 1 of meercellig (gist 1 cellig)
  • celwand van chitine
  • heterotroof
  • bevat geen bladgroenkorrels
  • bevat vacuole
24
Q

planten

A
  • meercellig
  • celwand van cellulose
  • autotroof
  • bevat bladgroenkorrels
  • bevat vacuole
25
welke organismen zijn eukaryoot maar geen dieren plzanten of fungi
- groenwieren | - ciliaten (trilhaardiertjes)
26
groenwieren
- autotroof - bladgroenkorrels - eencellig of meercellig - eukaryoot
27
trilhaardiertjes
- heterotroof - eencellig - eukaryoot
28
cyanobacteriën
- autotroof - opgelost bladgroen - eencellig of meercellig - prokaryoot
29
taxonomische niveaus
- domein (eukaryoten) - rijk (dierenrijk) - stam (chordadieren) - klasse (zoogdieren) - orde (roofdieren) - familie (hondachtigen) - geslacht (homo) - soort (homo sapiens)
30
waarom leven virusen niet in de tree of life
- omdat het niet is opgebouwd uit cellen, het bestaat uit erffelijk materiaal dat omsloten is door een eiwitmantel - voor hun vermenigvuldiging hebben virussen gastheercellen nodig - ze vertonen geen stofwisseling, en dus geen zelfstandige celprocessen zoals celademhaling, voeding
31
grootte virus
10-200 nanometer
32
functie van eiwitmantel
de eiwitmantel heeft specifieke eiwitmoleculen die hiierdoor bepaalde doelwitcellen kan infecteren
33
wat is genitische of erfelijke code
In DNA moleculen zit een code die bepaalt hoe en wat er in ons lichaam gemaakt moet worden, en die bepaalt ook hoe we eruit zien en hoe ons lichaam werkt
34
geef een voorbeeld van een archaea
methanogene archaea leven in het spijsverteringsstelsel van herkauwers waar ze methaangas produceren.
35
wat is classificeren
classificeren is het rangschikken en ordenen van zaken(organismen) volgens bepaalde kenmerken
36
wat is een classificatiesysteem
een classificatiesysteem brengt organismen met gemeenschappelijke kenmerken samin in een groep, hierdoor heb je meer orde
37
wat is de functie van groenwieren
ze vormen de basis van vele voedselketens omdat ze energierijke stoffen aanmaken
38
wat is de functie van trilhaardiertjes
ze beperken de hoeveelheid bacteriën in een zoetwaterplas en zijn ook voedsel voor voor vissen
39
wat is de functie van cyanobacteriën
worden door de mens gebruikt in sommige pillen en gezichtsmaskers
40
wat is taxonomie
is de tak van de biologie die zich focust op het beschrijven, benoemen en classificeren van organismen over de classificatieniveaus@