Thema 2 - familie Flashcards
(30 cards)
1
Q
immediate familie
A
het gezin
2
Q
Family
A
de familie
3
Q
Father
A
de vader
4
Q
mother
A
de moeder
5
Q
parents
A
de ouders
6
Q
child/children
A
het kind - de kinderen
7
Q
son
A
de zoon
8
Q
daughter
A
de dochter
9
Q
twin
A
de tweeling
10
Q
brother
A
de broer
11
Q
sister
A
de zus
12
Q
uncle
A
de oom
13
Q
aunt
A
de tante
14
Q
the cousin/nephew
A
de neef - het neefje
15
Q
the cousin/niece
A
de nicht - het nichtje
16
Q
grandpa
A
opa
17
Q
grandma
A
oma
18
Q
grandfather
A
grootvader
19
Q
grandmother
A
grootmoeder
20
Q
great grandfather
A
de overgrootvader
21
Q
brother-in-law
A
de zwager
22
Q
sister-in-law
A
de schoonzus
23
Q
father-in-law
A
de schoonvader
24
Q
mother-in-law
A
de schoonmoeder
25
the inlaws
de schoonouders
26
stepmother
de stiefmoeder
27
stepbother
de stiefbroer
28
This is my brother
Dit is mijn broer
29
These are my parents
Dit zijn mijn ouders
30
These are my sister's children
Dit zijn de kinderen van mijn zus
