Thema 2 Hoofdstuk 5: Mutaties En Modificaties Flashcards

(16 cards)

1
Q

Mutatie

A

Een verandering in de genetische code door toeval of door de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epigenetische modificatie

A

Een moleculaire verandering op DNA of histonen die de genexpressie beïnvloedt. O.i.v omgeving of geprogrammeerd in cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Modificatie

A

Een verandering in het fenotype onder invloed van omgeving zonder verandering in het (epi)genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Histonacetylering

A

Epigenetische modificatie waarbij een acetylgroep bindt op histonen (-> euchromatine: actief, genexpressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DNA-methylering

A

Epigenetische modificatie waarbij een methylgroep bindt op DNA (-> heterochromatine: inactief, geen genexpressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Indeling soorten mutaties

A
  • celtype
  • oorzaak
  • omvang v/h gewijzigd DNA
  • effect op proteïne
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Somatische mutaties

A

In lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Germinale mutaties

A

In kiemcellen of gameten (erfelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Spontane mutaties

A

Zonder externe oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geïnduceerde mutaties

A

Door externe oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genmutatie

A

Verandering in de basesequentie binnen een gen
- substitutie = verandering van de base van een nucleotide
- inversie = een segment wordt omgedraaid
- insertie = 1 of meerdere nucleotiden worden ingevoerd
- deletie = 1 of meerdere nucleotiden worden verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chromosoommutatie

A

Genoverschrijdende wijziging zonder dat het aantal chromosomen verandert
- deletie = een losgekomen chromosoom stuk gaat verloren
- inversie = een losgekomen chromosoom stuk voegt zich omgekeerd weer in hetzelfde chromosoom
- duplicatie = een chromosoom stuk verdubbeld
- translocatie = verplaatsing van afgebroken DNA stukken tussen niet homologe chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genoommutatie

A

Verandering in het aantal chromosomen
- aneuploïdie
- trisomie = 1 chromosoom teveel in een homoloog paar
- monosomie = 1 chromosoom te weinig in een homoloog paar
- polyploïdie = meerdere volledige sets van chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verliesmutatie

A

Mutatie die resulteert in een defect proteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stille mutatie

A

Mutatie die geen effect heeft op de az sequentie van het proteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Winstmutatie

A

Mutatie die resulteert in een beter werkend proteïne