thema 2 woordenschat Flashcards
(45 cards)
1
Q
een veroordeelde
A
a convict
2
Q
een keizerin
A
an empress
3
Q
erfgoed
A
a heritage
4
Q
justitie
A
judiciary
5
Q
een restant
A
a remnant
6
Q
een kolonist
A
a squatter
7
Q
veroveren
A
to annex
8
Q
tegen elkaar opzetten
A
to antagonise
9
Q
opdragen, aanstellen
A
to commission
10
Q
tot een climax komen
A
to culminate
11
Q
inbedden, insluiten
A
to embed
12
Q
omvatten, omspannen
A
to span
13
Q
wagen, avonturieren
A
to venture
14
Q
moeilijk te verkroppen
A
hard to stomach
15
Q
een nominale waarde
A
a face value
16
Q
een afkomst, een geslacht
A
a lineage
17
Q
een voorraad, een reserve
A
a stockpile
18
Q
binnenvallen
A
to bust
19
Q
gerechtigheid
A
entitled
20
Q
inheems, autochtoon
A
indigenous
21
Q
ingewikkeld
A
intricate
22
Q
nachtelijk
A
nocturnal
23
Q
een leerplan
A
a curriculum
24
Q
een tekort
A
a deficit
25
het bruto nationaal inkomen
the gross national income
26
een bijzonderheid, een eigenaardigheid
a peculiarity
27
een bijzonderheid, een eigenaardigheid
a peculiarity
28
een welvaart, bloei
the prosperity
29
een bekwaamheid, een taalbeheersing
a proficiency
30
de omvang
the scope
31
zelfgenoegzaam, zelfvoldaan
complacent
32
eentalig
monoglot
33
extravertheid, openheid
extraversion
34
een persoon die zijn eten zelf kookt
a self-caterer
35
wederzijnsheid, wederkerigheid
reciprocity
36
een stageplaats
a placement
37
uitstellen
to postpone
38
zich engageren
to engage with/in
39
vergroten, verbeteren
to hone
40
meelevend
compassionate
41
extravert
outgoing
42
nieuw
novel
43
makkelijk gehecht
easily attached
44
overdreven, voorzichtig
overly cautious
45
iets achter de hand hebben
up your sleeve