thema 3 Flashcards

(37 cards)

1
Q

heel erg goedkoop

A

spotgoedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het is betalen het is niet zo duur

A

betaalbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heel erg duur

A

peperduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

erg leuk en modern

A

hip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

heel mooi. enig

A

beeldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoge,lacherige geluiden maken

A

kirren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vanwege dat is de reden. hij kreeg een boete op grond van het rijden door rood licht

A

op grond van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lukken

A

slagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

als iets erbij hoort. ik heb drie pennen waaronder een rode

A

waaronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in de war en zenuwachtig zijn,omdat er iets vervelends is gebeurd.

A

overstuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vinden dat iemand ergens niet zo goed in is

A

geen hoge pet van iemand op hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aardig tegen iemand doen, omdat je iets van hem wilt

A

iemand stroop om de mond smeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het valt te veel op

A

opzichtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het valt niet op

A

onopvallend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een kort broek met pijpen tot je knie

A

de bermuda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een trui zonder mouwen en zonder kraag

17
Q

een feestje of een plechtige gebeurtenis

A

de gelegenheid

18
Q

doen wat anderen doen

19
Q

de handel. iedereen die spullen

20
Q

ergens niet in meegaan. maar juist je eigen weg kiezen

A

zich afzetten tegen

21
Q

als iets niets nieuw is maar eerst van iemand anders is geweest noem je het tweedehands

22
Q

volgens de nieuws mode.

23
Q

iemand die voor jou een voorbeeld is.zo wil jij ook zijn.

24
Q

iemand iets vertellen wat niet waar is

A

iemand iets op de mouwen spelden

25
iemand die nieuwe mode bedenkt zoals kleding of schoenen
de modeontwerper
26
lets wat heel even in de mode is en dan ook weer vlug verdwijnt
de modegril
27
aan de binnenkant. je innerlijk is hoe je denkt en hoe je je voelt
innerlijk
28
aan de buitenkant.je uiterlijk is hoe je eruitziet
uiterlijk
29
veel voorkomen
heersen
30
straak aantrekken, bijvoorbeeld met de touwtjes aan de acterkant van een korset
insnoeren
31
van mening veranderen
overstag gaan
32
de manier waarop iemand zich gedraagt of kleedt
de stijl
33
kleding uit de jaren zestig komt uit de jaren tussen 1960 en 1970
de jaren zestig
34
sierlijk
zwierig
35
wanneer het erbij hoort,bijvoorbeeld een spijkerbroek met bijbehorende riem.
bijbehorend
36
oud,strak dameskledingstuk om het lichaam in model te houden
het korset
37