THEMA 4,5,6 Flashcards

SEMESTER 2 (88 cards)

1
Q

chemische proces

A

er onstaan nieuwe stoffen
(ook uitleggen met een vb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verbrandingsreactie

A

is een reactie tussen een stof en zuurstofgas
waarbij OXIDEN gevormd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fysiche proces

A

worden geen nieuwe stoffen gevormd, maar de aanwezige stof verandert bv. van aggregatietoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

notatie chemische reactie

A

reagentia → reactieproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gebruikte stof

A

reagentia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevormde stof

A

reactieproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reactievergelijking

A

notatie om duidelijk te maken hoe stoffen met anderestoffen reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

exo-energetisch energie

A

reactie die enrgie oplevert voor de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

endo-energetisch energie

A

reactie die energie opneemt uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verbindingen

A

stoffen die uit meerdere atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nuclues

A

atoomkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

neuclonen

A

(aantal) verzameling van protonen en neutronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

elektronen

protonen

neutronen

A

negatieve geladen subatomaire kerndeeltjes
positieve geladen subatomaire kerndeeltjes
neutraal geladen subatomaire kerndeeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

atoomnummer

A

aangeduid met ‘Z’ en toont aan hoe veel protonen /( elektronen ) in de kern zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

edelgasconfuguratie

A

een element waarbij de buitenste schil volledig gevuld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

valentie-elektronen

A

de elektronen die op de buitenste schil zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

elektonenconfuguratie

A

de plaatsing van de elektronen per schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

synthese

A

uit verschillende stoffen één nieuwe stof gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

synthese m.b.v licht

A

fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

synthese m.b.v warmte

A

thermosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

synthese m.b.v elecktriciteit

A

elektrosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

analyse

A

een stog ontleed wordt in andere stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de wet van lavoisier

A

de totale massa voor en na een chemische reactie is gelijk
massa reagentia = massa reactieproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de wet van behouden van atomen

A

*Per atoomsoort is het aantal atomen voor en na de
reactie gelijk.
* Voor stoffen worden coëfficiënten geplaatst om het
aantal atomen per soort gelijk te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de wet van behoudheid van energie
26
atoom
kleinst deeltje van een element dat nog alle eiggenschappen van een element heeft
27
element
atoomsoort
28
negatieve ion
onstaat door opnemen van een elektron
29
postieve ion
onstaat door afgeven van een elektron
30
enkelvoudige stof
stof opgebouwd uit één element
31
samengestelde stof
stof opgebouwd uit meerdere elementen
32
mono atomische
1 atoom of ion
33
polyatomische
meerdere atomen of ionen
34
verbinding
is een stof die bestaat uit meerdere atomen of ionen.
35
binding
is de kracht tussen twee atomen of ionen die de verbinding samenhoudt
36
ionbinding
is de kracht tussen de ionen, waarbij een of meerdere elektronen worden overdragen
37
ionverbinding
stoffen die bestaan uit meerdere atomen of ionen, verbonden door een ionbinding
38
atoom of covalente binding
is de kracht tussen twee atomen, waarbij een of meerdere atomen gedeeld worden
39
atoom of covalente verbinding
stoffen die bestaan uitmeerdere atomen, verbonden door een atoombinding
40
metaal binding
is de aantrekkende kracht tussen twee metaalionen,waarbij de elektronen op de buitense schil vrij bewegen in het metaalrooster
41
metaal verbinding
stoffen die bestaan uit meerdere metaalionen, verbonden zijjn door een metaalbinding
42
ionrooster
3D schikking van postieve en negatieve ionen in een ionbinding
43
roostereenheid
de kleinste mogelijke, steeds herhalende verzaleling ionen uit de ionrooster
44
formule-eenheid
de kleinst mogelijke, steeds heharlende verzameling ionen uit het ionrooster, geschreven als een formule
45
atmosfeer
damkring rond de aarde
46
gemeenschappelijke elektronenparen
een paar elektronen die gedeeld worden tussen twee atomen
47
bindende elektronenpaar
een paar elektronen die zorgt voor de atoombinding
48
molecuulformule
formule die aangeeft welke atomen aanwezig zijn in de moleculen & hoeveel van elk, met behulp van indexen
49
moleculerooster
3D rangschikking van moleculen in een vaste stof door onderlinge interacties
50
atoomrooster
51
allotropie
verschillende verschijnselvormen van een stof (vb. koolstof: diamant en grafiet)
52
sporenelemneten
53
Democritus ( 410 v.Chr)
- griekse filosofen
54
Dalton (1808)
- stoffen betaan uit onzichtbaar kleine, ondeelbare deeltjes: atomen - een atoom is bolvormig - een atoom is massief en ondeelbaar
55
Dalton model aanpassing door Thomson
er zijn nog kleinere deeltjes dan atomen namelijk de elektronen
56
Thomson (1902)
- een atoom is massief en elektrisch neutraal -een atoom bevat aan de buitenzijde negatieve geladen deeltjes ( elektronen) - een atoom bevat een positieve geleiachtige massa
57
Thomson model aanpaasing door Rutherford
de positieve geleiachtige massa waarin de elektronen zouden zitten, eigenlijk een grote ijle ruimte was. Een atoom bevat een centrale positief geladen kern.
58
Rutherford ( 1911)
- een atoom bevat een massieve, positief geladen kern of nucleus -een atoom bevat een kleine, vrije elektronen die zweven in een zone rondom de kern: de elektronenmantel
59
Rutherford model aanpassing door Bhor
de elektronen bewegen niet vrij willig in de ijle ruimte maar op een vast afsand van de kern
60
Bhor ( 1913)
-een atoom bevat een massieve kernmet positieve geladen protonen - de elektronen bewegen op een vast afstand rond de kern in schillen - een atoom bevat gelijk aantal elektronen als protonen dus is het elektrisch neutraal
61
Bhor model aanpassing door Chadwick
de kern van een atoom niet alleen positieve deeltjes (protonen) bevat, maar ook ongeladen deeltjes (neutronen).
62
Chadwick ( 1932)
de kern bevat naast de protonen ook de neutronen ( ongeladen deeltjes) met de zelfde massa als de protonen
63
protonen
zijn positieve geladen deeltjes, ze hebben een eenheidslading (+1)
64
elektronen
zijn negatieve geladen deeltjes, ze hebben een eenheidslading (-1)
65
neutronen
zijn neutraal geladen deeltjes en hebben geen eenheidslading
66
atoomnummer (Z)
aantal protonen = aantal elektronen
67
Massaagetal (A)
= Z+ N= protonen + neutronen
68
absolute atoommassa (Aa)
is de massa die uitgedrukt wordt in gram
69
eenheidmassa
1/12de van een C-atoom 1,66*10^-4 g.
70
relatieve massa
is de verhouding tussen de abosulte massa en de eenheidmassa => onbenoemd massa
71
groepen
kolomen
72
rijen
perioden
73
hoofdgroep
a
74
1a
alkalimetalen
75
2a
aardalkalimetalen
76
3a
aardmetalen
77
4a
koolstofgroep
78
5a
stikstofgroep
79
6a
zuurstofgroep
80
7a
hallogeen
81
8a
edelgassen
82
ion
is het opnemen of afgeven van een atoom om het buitenste schil volledig op te vullen
83
kation
positieve ion
84
anion
negatieve ion
85
elektropositief
elementen die een elktronen afstaan om de edelgasconfuguratie te bekomen
86
elektronegativiteit (EN)
De mate waarin een atoom ernaar streeft om extra elektronen op te nemen Ia ⇒ 1, Va ⇒ 3- IIa ⇒ 2, VIa ⇒ 2- IIIa ⇒ 3, VIIa ⇒ 1-
87
stofeigenschappen metalen
zacht, ploiibaar, pletbaar, smeedbaar, gelidt elektriciteit & warmte, glanzend meestal vast behalve kwik bij kamertemperatuur
88
stofeigenschappen niet-metalen
broos, doffe uitzicht, meestal vlloeibaar of gasvromig bij kamertemperatuur