THEMA 4: DE MIDDELEEUWSE STAD EN DE VORSTELIJKE POLITIEK VAN CENTRALISATIE Flashcards

DEEL 1. De standenmaatschappij (16 cards)

1
Q

Wat waren de gevolgen van de plunderingen door de Noormannen in de 9de eeuw?

A

Een gevoel van onveiligheid en de heropbouw van vervallen omwallingen in sommige nederzettingen.

Dit leidde tot een heropleving van de oude steden wanneer de omgeving weer rustig werd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke rol speelde de kerk in het terugdringen van geweld en misdaad?

A

De kerk vaardigde godsbestanden af die geweld op zondagen en belangrijke feestdagen verboden en verhoogde het aantal dagen waarop niet mocht worden gevochten.

Wie het verbod overtrad, werd in de kerkelijke ban geslagen en kreeg strenge straffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurde er met de bevolking tijdens rustige tijden?

A

De bevolking steeg sneller, wat een uitdaging vormde voor de landbouw en techniek.

Dit leidde tot de zoektocht naar nieuwe middelen en methodes om de opbrengst te verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat werd er aan het einde van de 12de eeuw gebruikt voor het malen van graan?

A

Wind- en watermolens.

Deze innovaties hielpen de landbouwproductie te verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk landbouwsysteem verving het oude tweeslagstelsel?

A

Het drieslagstelsel.

Dit systeem werd in dichter bevolkte streken definitief geïmplementeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat waren de voordelen van de karrenploeg?

A

Dieper ploegen, beter omkeren van de grond, en minder zware arbeid voor de boer.

Dit werd mogelijk door het ijzeren mes en het gebruik van het wiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie werd er als trekdier vervangen door het wendbare paard?

A

De logge os.

Dit verbeterde de efficiëntie in de landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel keer verdubbelde de bevolking tussen 1000 en 1300?

A

De bevolking verdrievoudigde.

Dit leidde tot overbevolking op sommige domeinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat deden boeren die geen bestaanszekerheid meer konden vinden op hun domein?

A

Ze zochten naar nieuwe gronden om te ontginnen of emigreerden naar andere gebieden.

Dit leidde tot ontbossing, het indijken van polders, en het droogleggen van moerassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was een gevolg van de toenemende schapenteelt?

A

Er was meer wol beschikbaar, wat een interessant exportproduct werd.

Dit kwam door de groeiende bevolking en de vraag naar kleding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat ontstond er als reactie op de verregaande ontbossing?

A

Eerste milieubeschermende maatregelen.

De overheid voelde zich genoodzaakt om iets te ondernemen tegen de ontbossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fill in the blank: De kerk vaardigde _______ af om geweld op bepaalde dagen te verbieden.

A

godsbestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar vond de landbouwuitbreiding vaak plaats?

A

Onder leiding van grote herenhoeves en abdijen.

Dit was noodzakelijk omdat gewone boeren niet genoeg middelen konden leveren voor de ontginning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat werd er gedaan met onvruchtbare gronden?

A

Ze werden benut voor schapenteelt.

Dit hielp om de landbouwproductie te diversifiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ontstonden landbouwoverschotten die konden worden verkocht?

A

Op de hoeven van de domeinen.

Deze overschotten konden naar gebieden worden gestuurd waar andere gewassen verbouwd werden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarmee hadden sommige boeren contact gelegd?

A

Met de Noormannen.

Dit leidde tot het opzetten van handeltjes.