Thema 6 words Flashcards
(100 cards)
1
Q
analyseren
A
to analyse
2
Q
apart
A
separate
3
Q
collegegeld, het
A
tuition fees, the
4
Q
doorstromen
A
to continue on
5
Q
duur, de
A
duration, the
6
Q
evenveel
A
just as much
7
Q
hogeschool, de
A
university of applied sciences, the
8
Q
ingenieur, de
A
engineer, the
9
Q
inhoud, de
A
content, the
10
Q
instelling, de
A
setting, the
11
Q
leraar, de
A
teacher, the
12
Q
mbo, het
A
secondary vocational education, the
13
Q
regering, de
A
government, the
14
Q
richting, de
A
specialisation, the
15
Q
schakelprogramma, het
A
bridging programme, the
16
Q
scriptie, de
A
thesis, the
17
Q
specifiek
A
specific
18
Q
tandheelkunde, de
A
dentistry, the
19
Q
toelaten
A
to admit
20
Q
toelating, de
A
admission, the
21
Q
toepassen
A
to apply
22
Q
universitair
A
university
23
Q
verblijfsvergunning, de
A
residence permit, the
24
Q
voldoen
A
to comply
25
vooropleiding, de
pre-education, the
26
zich specialiseren
to specialize
27
aantekening, de
note, the
28
afschaffen
to scrap
29
anoniem
anonymous
30
bedrijfskunde, de
business administration, the
31
deadline, de
deadline, the
32
expert, de
expert, the
33
formeel
formal
34
hoorcollege, het
lecture, the
35
individueel
individual
36
informeel
informal
37
initiatief, het
initiative, the
38
leerzaam
informative
39
massaal
massive
40
mede-
fellow
41
Nederlandstalig
in the Dutch language
42
paper, de
paper, the
43
passief
passive
44
presenteren
to give a presentation
45
stelling, de
position, the
46
sterk
strong
47
stof, de
material, the
48
voorkeur, de
preference, the
49
werkcollege, het
seminar, the
50
afwezig
absent
51
alinea, de
paragraph, the
52
bijgeloof, het
superstition, the
53
dramatisch
dramatic
54
examenvrees, de
fear of exams, the
55
falen
to fail
56
geheugen, het
memory, the
57
ingewikkeld
complicated
58
inhalen
to do over
59
kluisje, het
locker, the
60
nakijken
to check
61
opblijven
to stay up
62
overhoren
to test
63
paniek, de
panic, the
64
sjaal, de
scarf, the
65
spieken
to cheat
66
talent, het
talent, the
67
toespraak, de
speech, the
68
uitgerust
well-rested
69
uitslag, de
result, the
70
voorbereiding, de
preparation, the
71
wekker, de
alarm clock, the
72
zelfverzekerd
self-confident
73
zich aanstellen
to be dramatic
74
zich concentreren
to concentrate
75
zich ziekmelden
to call in sick
76
band, de
tyre, the
77
echtpaar, het
married couple, the
78
fantasie, de
fantasy, the
79
hout, het
wood, the
80
instructie, de
instruction, the
81
inzicht, het
insight, the
82
kapotmaken
to destroy
83
kinderopvang, de
childcare, the
84
lek
flat
85
nadoen
to imitate
86
observeren
to observe
87
ontwikkelen
to develop
88
opgeven
to give up
89
opmeten
to measure
90
plank, de
plank, the
91
schaken
to play chess
92
scheef
crooked
93
sorteren
to sort
94
stem, de
voice, the
95
techniek, de
technique, the
96
technisch
technical
97
timmerman, de
carpenter, the
98
voordoen
to show
99
werkplaats, de
workshop, the
100
zagen
to saw
