Thema 7 geheugen Flashcards
(46 cards)
plasticiteit
vermogen van de hersenen om te veranderen als gevolg van ervaring. Op neuraal niveau verandert plasticiteit het patroon van synaptische verbindingen tussen neuronen. Vindt in het hele brein plaats, dus leren en herinneren is een eigenschap van het hele brein geen gespecialiseerde module. Toch zijn verschillende gebieden essentieel voor leren en herinneren.leren en herinneren hebben evolutionaire voordelen omdat het hierdoor mogelijk is uitkomsten te voorspellen op basis van ervaring en zich aan tepassen aan nieuwe situaties.
korte termijngeheugen (STM)
geheugen, met beperkte capaciteit, voor informatie die op dit moment onthouden wordt. Fonologisch korte termijn geheugen of verbaal werkgeheugen.
Het is een wijdverbreide misvattinfg dat de termen korte termijn en lange termijn te maken hebben met verschillende soorten geheugen voor verschillende tijdsperioden opgeslagen in afzonderlijke locaties.
Bij korte termijn geheugen gaat het feitelijk om fonologisch korte termijngeheugen of verbaal werkgeheugen. Capacitieit wordt onderzocht met geheugentests (miller bereik is 7+-2 brokjes info, bewijs tegen, misschien 4 heeft te maken met fonologische kenmerken van een stimulus))
lange termijn geheugen (LTM)
geheugen, met in principe onbeperkte capaciteit, voor informatie die opgeslagen maar mogelijk niet noodzakelijk benaderd of bewust toegankelijk is
De verschillende soorten langetermijngeheugen kunnen als volgt omschreven worden:
1 Declarative memory (declaratieve geheugen): kennis waartoe we bewuste toegang hebben, zoals persoonlijke kennis en kennis van de wereld.
- 1 Events (gebeurtenissen, episodisch geheugen): dingen die we ons over ons eigen leven herinneren (bijvoorbeeld de eerste schooldag, de eerste zoen).
- 2 Facts (feiten, semantisch geheugen): kennis over de wereld (hoe heette de koningin van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, hoe heette de eerste man op de maan, hoe maak je lasagna?).
2 Non-declarative memory (niet-declaratieve geheugen): kennis waartoe we geen bewuste toegang hebben, zoals motorische en cognitieve vaardigheden (procedurele kennis), perceptuele priming, gedrag dat is aangeleerd door conditionering, habituatie, of sensitisatie.
- 1 Procedural memory (procedureel geheugen): het leren van allerlei motorische vaardigheden (leren fietsen) en van allerlei cognitieve vaardigheden (leren, lezen)
- 3 Perceptual representation system: de structuur en de vorm van objecten en woorden kunnen worden geprimed door eerdere ervaringen (wanneer we bijvoorbeeld eerst een plaatje van een hond zien dan herkennen we een echte hond sneller dan wanneer we dat plaatje niet gezien hadden).
- 4 Classical conditioning (klassiek conditioneren): een geconditioneerde stimulus wordt tegelijk aangeboden met een ongeconditioneerde stimulus. Het gevolg van deze combinatie is dat de geconditioneerde stimulus een geconditioneerde respons kan gaan uitlokken die eerst alleen volgde op de ongeconditioneerde stimulus. Bijvoorbeeld het beroemde experiment van Pavlov: bij het zien van vlees (ongeconditioneerde stimulus) begint een hond speeksel af te scheiden (ongeconditioneerde respons). Nu wordt een bel geluid (geconditioneerde stimulus) op het moment dat men het vlees aan de hond laat zien. Als men een aantal malen de bel laat horen tegelijk met het tonen van het vlees zal de hond speeksel beginnen af te scheiden als hij de bel hoort luiden zonder dat het vlees getoond wordt.
- 5 Non-associative learning (non-associatief leren): dit bestaat uit simpel leren zoals habituatie (de respons wordt minder heftig als men een stimulus verschillende malen presenteert, bijvoorbeeld het afschieten van vuurwerk in de oudejaarsnacht, bij het eerste rotje schrikt men nog, bij het twintigste rotje zal de schrikreactie minimaal zo niet afwezig zijn) en sensitisatie.
articulatorische onderdrukking
zacht uitspreken van woorden terwijl een andere taak (meestal een geheugentaak) wordt uitgevoerd hierdoor wordt het geheugenbereik minder
fonologische of articulatorische lus
de twee componenten die volgens Baddeley nodig zijn voor geheugentaken; een fonologische opslag en een herhalingsmechanisme, berustend op subvocale articulatie. (neurologisch gezien wederzijdse activering spraakperceptie en spraakmechanismen).
werkgeheugen
systeem voor tijdelijke opslag en manipulatie van informatie. Uitbreiding stm, werkgheugen legt meer nadruk op cognitie, terwijls stm opgevat wordt als een passieve bewaarplaats.
het werkgeheugen model van baddeley en hitch
3 componenten/subsystemenstm; een fonologische lus, een visuospatieel schetsblok, een episodische buffer. De vierde component (later toegevoegd) het centrale executieve systeem coordineert, de subsystemen en cognitie in het algemeen (prefrontaal) verbonden met ltm visueel semantisch, episodisch ltm en taal. modellen als dat van baddeley gaan ervan uit dat info naar een afzonderlijk systeem wordt overgebracht dan afgehandeld door een executief systeem. een andere benadering gaat ervan uit dat er geen stm is, maar dat werkgeheugen slechts de tijdelijke activering is van herinneringen uit het lange termijn geheugen door een prefrontaal executief systeem. deze benadering heeft voordelen eenvoudiger en kan werkgeheugen voor alle soorten info verklaren alleen niet de capaciteitsbeperking.
cognitief neurowt bewijs komt overeen met wel een stm, integriteit beinvloedt ltm en andersom niet. objecten woorden en gebeurtenissen en integriteit belangrijk voor het leren van nieuwe dingen
self-ordered pointing task
Patienten met prefrontale lesies bleken in onderzoek van petrides en milner moeite te hebben met een werkgeheugen test taak waarbij proefpersonen bij elke test een nieuw object moeten aanwijzen en op die manier een werkgeheugen voor geselecteerde items onderhouden
vergelijkbare onderzoeken wijzen op de dorsolaterale prefrontale cortex als een essentieel gebied voor het bijwerken en onderhouden van info.
declaratief/expliciet geheugen ltm
herinneringen die bewust benaderd kunnen worden en daarom meestal kunnen worden verklaard; semantisch en episodisch geheugen.
niet declaratief/impliciet geheugen ltm
herinneringen die niet bewust benaderd kunnen worden (bijvoorbeeld procedureel geheugen voor vaardigheden zoals fietsen en perceptuele representatiesystemen) basale ganglia zijn belangrijk voor het aanleren van procedurele vaardigheden en gewoonten..Niet declaritief zijn ook de perceptuele representatiesystemen voor het waarnemen van bijvoorbeeld geluiden of objecten, bewijs priming.
Ze bevatten kennis over de wereld en zijn in staat tot leren. ook klassieke conditionering en niet associatief leren zoals gewoonte vorming.
semantisch geheugen ltm
conceptuele kennis over de wereld, zoals over mensen, plaatsen, de betekenis van objecten en woorden. Gemeenschappelijke culturele kennis.
episodisch/autobiografisch geheugen ltm
geheugen voor specifieke gebeurtenissen in eigen leven. de herinneringen zijn specifiek wat betreft tijd en plaats.
Het onthouden van persoonlijke gegevens wordt meestal aangeduid als persoonlijk semantisch geheugen.
anterograad geheugen
geheugen voor gebeurtenissen die plaatsvonden na hersenbeschadeging, vaak meer
retrograad geheugen
geheugen voor gebeurtenissen die plaatsvonden voor hersenbeschadiging
syndroom van korsakoff
amnesie voortkomend uit langdurig alcoholisme, pathelogie van het diencefalon, waaronder de thalamus en de mammilaire lichamen.
Misbruik van alcohol over een langere periode kan leiden tot een vitamine B1-deficiëntie waardoor de hersenen beschadigd raken. Er blijkt een degeneratie op te treden in het diëncefalon, in het bijzonder in de dorsomediale kern (Engels: the dorsomedial nucleus) van de thalamus en de corpora mammillary (Engels: mammillary bodies). Dit veroorzaakt geheugenverlies: het declaratieve geheugen gaat verloren terwijl het niet-declaratieve geheugen intact blijft. Deze vorm van geheugenverlies treedt normalerwijze op bij schade aan de mediale temporale kwab (Engels: medial temporal lobe). Bij patiënten met het syndroom van Korsakov is er echter in eerste instantie geen schade aan de mediale temporale kwab. Men neemt nu aan dat bij deze patiënten de verbindingen tussen het diëncefalon en de mediale temporale kwab beschadigd zijn waardoor het geheugenverlies optreedt.
amnesie
verlies van episodeisch geheugen (tulving beschouwt amnesie als een probleem van het episodisch geheugen, maar er is ook sprake van semantiscgh geheugenverlies onder andere na lesies in de hippocampus, nb het semantisch geheugen is minder kwetsbaar omdat het getraind kan worden door herhaling), meestal wel stm (maar niet voor het onthouden of waarnemen van 1 soort info vooral van 3d grootschalige taferelen), procedureel en perceptuele priming, een vorm van impliciet geheugen kan samenvattend worden gezien als een tekort in het declaratief geheugen, anterograad en retrograad. heterogene stoornis afhankelijk van waar de schade in en rond de mediale temporaalkwab zich bevindt. vaak het gevolg van een hersenbloeding, verwonding aan het hoofd of een virale infectie, langdurig alcoholisme. Prestaties lager dan wat men aan de hand van IQ kan verwachten. NB geen persoonlijkheidsveranding bij amnesie met een neurologische oorsprong zoals in films)
verklaring van amnesie in termen van schade aan een geheugensysteem volstaan niet, omdat ze geen beschrijving geven van de functie van dat systeem of van onderliggende mechanismen.
consolidatie
proces waardoor continue veranderingen in hersenactiviteit worden vertaald in permanente structurele veranderingen in de hersenen,( een mechanistische verklaring voor amnesie. Hippocampus is het geheugen voor context naar Tulving episodisch geheugen in tijd en plaats).
nog specifieker is de gedachte dat de hippocampus van belang is voor ruimtelijke verwerking, zowel voor het bieden van ruimtelijke context aan gebeurtenissen uit het verleden als voor het gebruik van ervaringen uit het verleden voor orientatie in de huidige omgeving.
long term potentation LTP
De vorming van herinneringen houdt een toename in van de kans dat een postsynaptisch neuron vuurt in reactie op neurotransmitters die worden vrijgegeven in presynaptische neuronen, consolidatie toename in de lange termijn reactiviteit van een postsynaptisch neuron in reactie op prikkeling van een pre synaptisch neuron.
Het proces gaat samen met een snelle modificatie van bestaande synaptische proteinen, gevolgd door de synthese van nieuwe proteinen, wat leidt tot een veranderende synaps.
Deze synaptische consolidatie blijkt een universele eigenschap van het zenuwstelsel te zijn, een snelle waar dan ook in het zenuwstelsel en een langzamere systeemonsolidatie die vooral verbandt houdt met de hippocampus en het decaratief geheugen en bij mensen jaren kan duren.
wet van Ribot
vroegere herinneringen zijn gemakkelijker op te roepen dan latere.verschijnsel dat vroege herinneringen bij amnesie meestal behouden blijven. Het herinneren van gebeurtenissen in een retrograde periode vertoond een temporele gradient, verklaring consolidatietheorie, hoe ouder hoe meer geconsolideerd en minder afhankelijk van de hippocampus. Gaan naar de neocortex, aangenomen wordt dat de hippocampus synaptische boodschappen zendt naar neocorticale neuronen die consolidatie in de cortex zelf bevorderen.
de standaard consolidatietheorie
hoe ouder een gebeurtenis, hoe meer geconsolideerd en hoe minder afhankelijk van de hippocampus maakt geen onderscheid tussen consolidatie van episodische en semantische herinneringen. beiden vallen onder declaratief geheugen en maken gebruik van de hippocampus en vervolgens van de neocortex.
andere structuren in de temporaalkwab spelen echter ook een rol,
Consolidatie is het proces waardoor veranderingen in hersenactiviteit (die van moment tot moment plaatsvinden) worden vertaald in permanente structurele veranderingen in het brein. Dudai (2004) veronderstelt dat er sprake is van twee typen consolidatie: een snelle synaptische consolidatie die overal in het zenuwstelsel kan voorkomen en een langzamere systeemconsolidatie die mogelijk specifiek verband houdt met de hippocampus en het declaratieve geheugen. Het niet goed tot stand komen van consolidatie is een bekende mechanistische verklaring voor het optreden van geheugenverlies.
Met temporele gradiënt bedoelen we het verschijnsel dat patiënten met geheugenverlies in het algemeen makkelijker vroege herinneringen kunnen oproepen dan herinneringen aan gebeurtenissen die zich later in de retrograde periode hebben voorgedaan. De meest bekende verklaring voor dit fenomeen vinden we terug in de consolidatietheorie, namelijk dat hoe ouder de gebeurtenis hoe meer die geconsolideerd is, dus hoe minder afhankelijk die is van de hippocampus.
catastrofale interfentie
verklaring van Mc Clelland voor trage overdracht van hippocampus (in de mediale temporaalkwab) naar neocortex van declaratief geheugen voor consolidatie . een rechtstreekse toevoeging van een nieuwe herinnering zou oude herinneringen significant verstoren.
plaatscellen
neuronen (normaal gesproken in de hippocampus) die reageren als een dier zich op een specifieke locatie in de allocentrische (vogelperspectief) ruimte bevindt (O keefe en nadel met de hypothese dat de hippocampus een allocentrische ruimte omgevingskaart bevat, cognitive map theory) mensen fysiek en mentaal bij dieren alleen fysiek.
gridcellen
(in de entorinale cortex) neuronen die reageren als een dier zich op specifieke locaties in een omgeving bevindt, zodanig dat responsieve locaties een herhalend patroon vormen.
recognition memory (herkenning)
geheugentest waarbij proefpersonen moeten beslissen of een stimulus bij een specifieke gelegenheid voorkwam (makkelijker dan recall)