Thema 8.1 Flashcards
(49 cards)
1
Q
to compete
A
concurren
2
Q
the chest
A
de borst
3
Q
competition
A
de concurrentie
4
Q
Echo / ultrasound
A
de echo = de echografie
5
Q
the economist
A
de econoom
6
Q
the gynecologist
A
de gynaecoloog
7
Q
the hip
A
de heup
8
Q
the indicator
A
de indicator
9
Q
the purchasing
A
de inkoop
10
Q
the middle
A
de middenmoot
11
Q
the ranking
A
de ranglijst
12
Q
the mortality
A
de sterfte
13
Q
the accessibility
A
de toegankelijkheid
14
Q
the relationship (the way that people relate to each other)
A
de verhouding
15
Q
the decrease
A
de verlaging
16
Q
the increase
A
de verhoging
17
Q
the midwife
A
de verloskundige
18
Q
the element ( = the aspect)
A
het element ( = het aspect)
19
Q
the climax
A
het hoogstepunt ( = de climax)
20
Q
the nadir (opposite of climax)
A
het dieppunt
21
Q
the ministary
A
het ministerie
22
Q
the system
A
het stelsel
23
Q
regardless of
A
ongeacht
24
Q
increasing
A
onlopen
25
catching
opvangen
26
to transfer
overzetten
27
newborn
pasgeboren
28
private
privaat
29
scoring (in a contest or a test)
scoren
30
solidary (, solidarity)
solidair
31
unpacking
uitpakken
32
to progress
vorderen
33
to send away
wegsturen
34
proserous
welvarende
35
interference
bemoeienis
36
insurers
verzekeraars
37
government
overheid
38
on the one hand
enerzijds
39
on the other han
anderzijds
40
aging
vergrijzing
41
advanced
gevorderd
42
reality
werkelijkheid
43
equal
gelijk
44
die
sterven
45
to what extent
hoeverre
46
cataract
staar
47
benefits
voordelen
48
fainting
flauwvallen
49
dizzy
duizelig
