Theme Words Flashcards
(48 cards)
1
Q
Appointment
A
Afspraak
2
Q
Crutches
A
Krukken
3
Q
Dentist
A
Tandarts
4
Q
(To) Examine
A
Onderzoeken
5
Q
(To) Feel worse
A
Slechter voelen
6
Q
(To) Get better
A
Beter worden
7
Q
(To) Hurt
A
Pijn doen
8
Q
Plaster
A
Pleister
9
Q
Stitches
A
Hechtingen
10
Q
(To) treat
A
Behandelen
11
Q
Waiting room
A
Wachtkamer
12
Q
X-ray
A
Röntgenfoto
13
Q
(To) Be ill
A
Ziek zijn
14
Q
(To) Bleed
A
Bloeden
15
Q
(To) bruise
A
Kneuzen
16
Q
(To) bump
A
Stoten
17
Q
(To) burn
A
(Ver)branden
18
Q
(To) cough
A
Hoesten
19
Q
(To) cut
A
Snijden
20
Q
(To) Faint
A
Flauwvallen
21
Q
(To) feel sick
A
Misselijk voelen
22
Q
(To) scratch
A
Krabben
23
Q
(To) slip
A
(Uit)glijden
24
Q
(To) throw up
A
Overgeven
25
Black eye
Blauw oog
26
(To) feel dizzy
Duizelig zijn
27
(To) feel miserable
(Zich) ellendig voelen
28
(To) have a cold
Verkouden zijn
29
(To) habe a Fever
Koorts hebben
30
(To) have the flu
De griep hebben
31
Headache
Hoofdpijn
32
(To) Look Pale
Er bleek/pips uit zien
33
Runny nose
Loopneus
34
Sore throat
Keelpijn
35
Stomach ache
Buikpijn
36
Toothache
Kies-/tandpijn
37
(To) avoid
Vermijden
38
(To) breathe in/out
In-/uitademen
39
(To) cure
Genezen
40
(To) cut down on
(Ver)minderen
41
(To) hang in there
Volhouden
42
(To) heal
Herstellen, genezen
43
(To) improve
Verbeteren
44
(To) recover
Herstellen, erbovenop komen
45
(To) rest
Rusten
46
(To) take a break
Een pauze nemen
47
(To) take it easy
Het rustig aan doen
48
(To) worry
(Zich) zorgen maken
