Theoretici Flashcards

1
Q

Welke drie typen kennis onderscheidt Piaget?

A

Piaget onderscheidt drie typen kennis, namelijk: fysieke, logisch-mathematische en sociale kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verklaar in eigen woorden het kennistype ‘fysieke kennis’ volgens Piaget.

A

Ook wel empirische kennis genoemd, heeft te maken met de kennis van objecten in de wereld welke behaald kan worden door middel van perceptuele eigenschappen. De acquisitie van fysieke kennis wordt soms vergeleken met ‘leren’ in Piagets theorie doordat een denkwijze direct wordt gekoppeld aan ervaring. In het geheugen worden deze ervaringen gekoppeld aan zogenoemde cognitieve schema or concepten welke zich laten voorstellen als verzamelingen van eigenschappen van objecten. Schema’s zijn in principe een passieve wijze van organisatie en opslag. Doordat kennis voortkomt en (direct) gekoppeld is aan ervaringen, geloofde Piaget in de actieve rol van het kind tijdens de ontwikkeling. Cognitie komt voort uit actie en deze acties ontwikkelen zich tot meer interne verworven kennis naarmate het kind meer elementaire fysieke kennis opdoet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verklaar in eigen woorden het kennistype ‘logisch-mathematische kennis’ volgens Piaget.

A

Logisch-Mathematische kennis is abstract en moet worden ‘uitgevonden’. Dit kan enkel bij objecten die fundamenteel anders zijn dan objecten die worden gebruikt bij fysieke kennis. Dit betekent bijvoorbeeld bij het aanmaken van een schema voor het conservatieprincipe dat de lerende veelvuldig ervaring op moet doen met een grote verscheidenheid aan objecten anders dan alleen blokken. Het cognitieve resultaat van een dergelijk schema is de grotere inzetbaarheid dan bijvoorbeeld is bij fysieke kennis. Een belangrijk ander resultaat bij het aanmaken van schema’s is zijn de schema’s die dit proces faciliteren en constant bijgesteld worden ten behoeve van effectiviteit en/of efficiëntie. Dit proces van handelen wordt gezien als de hoogte organisatie van mentale prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verklaar in eigen woorden het kennistype ‘sociale kennis’ volgens Piaget.

A

Sociale kennis is cultureel-specifiek en kan geleerd worden enkel van door andere mensen binnen een eigen culturele groep. Ook hier zijn handelingen en acties belangrijk bij de verwerving van deze soort kennis, dat wil zeggen interactie met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem vier criteria die Piaget definieerde voor zijn vier fasen van ontwikkeling.

A
  • Elke fase representeert een kwalitatieve verandering in de cognitie van het kind
  • Elk kind doorgaat de fasen in een cultuur-onafhankelijke sequentie
  • Elke fase includeert de cognitieve structuren en vaardigheden van de voorgaande fase
  • Bij elke fase vormen het kinds’ schema’s en handelingen een geïntegreerde heelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verklaar het criterium ‘Elke fase representeert een kwalitatieve verandering in de cognitie van het kind’ van Piaget.

A

Significante kwantitatieve veranderingen in intelligentie bijhorende de leeftijd zijn niet genoeg om dit criterium te behalen. Kinderen moeten kwalitatieve sprongen laten zien, dat bewijst is van veranderingen die zich hebben voorgedaan in de onderliggende logische structuren van cognitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verklaar het criterium ‘Elk kind doorgaat de fasen in een cultuur-onafhankelijke sequentie’ van Piaget.

A

Elk kind doorgaat de fasen in precies dezelfde volgorde voorwaardelijk aan progressie en niet zomaar volgens een gemiddelde. Wanneer een bepaalde fase is behaald, is regressie niet mogelijk en elk normaal kind behaald de laatste fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verklaar het criterium ‘Elke fase includeert de cognitieve structuren en vaardigheden van de voorgaande fase’ van Piaget.

A

Dit wordt ook wel beschreven als ‘the hierarchization requirement’ en staat dicht bij het tweede criterium. De meer primitieve structuren van de voorgaande fasen gaan niet verloren wanneer een kind zich ontwikkelt in een hogere fase. Eerder, zij vormen het fundament voor meer geavanceerde vaardigheden en daarmee geïntegreerd en gecoördineerd met de meer complexe structuren van de hogere fase. Dit houdt in dat elke fase meer adaptief en adequaat is dan de voorgaande.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verklaar het criterium ‘Bij elke fase vormen het kinds’ schema’s en handelingen een geïntegreerde heelheid’ van Piaget.

A

Welke schema’s een kind toepast om de wereld om zich heen te verkennen, is afhankelijk van in welke fase van ontwikkeling het zich bevindt. Deze voorziet informatie die geïntegreerd is binnen bestaande logische structuren van de huidige fase. Dat wil zeggen: wanneer kinderen zich in verschillende fasen bevinden, hun handelingen en redeneringen verschillend van elkaar zijn in eenzelfde situaties. Het gedrag is echter logisch consistent met de cognitieve structuren die mogelijk bevinden in de respectievelijke fasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de vier fasen van ontwikkeling volgens Piaget.

A
  • Sensomotorische fase (0-2)
  • Pre-operationele fase (2-7)
  • Concreet operationele fase (7-11)
  • Formeel operationele fase (11-…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verklaar in eigen woorden wat de ‘sensomotorische fase’ van ontwikkeling volgens Piaget inhoudt.

A

Kinderen komen niet als onbeschreven bladen ter wereld en doorgaan ingrijpende veranderingen in de cognitieve structuur direct na de geboorte tot ongeveer 2 jaar oud. Een handeling zoals het zuigen aan een tepel verandert naar het zuigen op een vinger tijdens deze ontwikkeling. Dichter bij het einde van de sensomotorische fase beginnen kinderen objecten en evenementen steeds meer mentaal te representeren. Dit gebeurt echter met acties en simpele motorische bewegingen ter indicatie van symbolen of evenementen. Denk hierbij aan William die vertelt over een laag-overvliegende straaljager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaar in eigen woorden wat de ‘pre-operationele fase’ van ontwikkeling volgens Piaget inhoudt.

A

Vroeg in deze fase verkrijgen kinderen de ‘semiotische’ fase, wat betekent het mentaal representeren van objecten en evenementen. Het ‘net-doen-alsof’ komt veelvuldig voor en taalverwerving verloopt in een hoog tempo. Kinderen in deze fase zijn volgens Piaget egocentrisch; ze hebben moeite met het inleven in andermans standpunt en praten voornamelijk naast elkaar in conversaties. Piaget noemt ook de term ‘centration’ waarmee hij bedoelt dat kinderen zich enkel op één dimensie van een probleem richten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verklaar in eigen woorden wat de ‘concreet-operationele fase’ van ontwikkeling volgens Piaget inhoudt.

A

Door gedragingen die in toenemende mate geïnternaliseerd zijn, vinden kinderen in deze fase logisch-mathematische kennis uit die resulteren in handelingen. De operaties zijn omkeerbaar en behouden een onveranderlijke eigenschap door middel van een reeks van transformaties. In de ‘number conservation task’ bijvoorbeeld, kan een kind het principe van gelijke aantallen toepassen op verschillende objecten door ze te herschikken terwijl het aantal objecten gelijk blijft. Deze actie is omkeerbaar zodat het kind uitkomt bij het startpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verklaar in eigen woorden wat de ‘formeel-operationele fase’ van ontwikkeling volgens Piaget inhoudt.

A

Propositionele logica is het kenmerk van de formeel operationele fase. De handelingen zijn/worden zodanig abstract dat het logisch kan redeneren. Dit is niet beperkt tot objecten maar includeert proposities en vastgestelde faculteiten. Zodoende is het kind in staat om niet alleen hypothetisch te denken maar ook een systematische aanpak te formuleren voor het oplossen van een probleem. Een karakteristieke vaardigheid voor deze fase is het denken voorbijgaand aan de realiteit of algemene logica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie processen zijn volgens Piaget van belang in de overgang van de ene naar de andere fase?

A

Volgens Piaget zijn de processen van assimilation (assimilatie), accommodation (accommodatie) en equilibration (evenwicht) van belang in de overgang van de ene naar de andere fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verklaar in eigen woorden wat het proces van ‘assimilation’ betekent.

A

Assimilatie doet zich voor wanneer een persoon nieuwe objecten of gebeurtenissen herkent aan de hand van een bestaand schema of handelingswijze. Zodoende wordt het schema ‘rijker’ en breder toepasbaar. Het is vooral de functionele kwaliteit van assimilatie die Piaget benadrukte; een persoon heeft de neiging de nieuw associaties of toepasbaarheid in het schema te gebruiken en zal actief zoeken naar juiste situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verklaar in eigen woorden wat het proces van ‘accommodation’ betekent.

A

Wanneer bestaande schema’s of handelingen aangepast dient te worden om rekening te houden met een nieuwe ervaring, spreekt men van accommodatie. Accommodatie beïnvloedt assimilatie en andersom. En onjuist uitgevoerde poging tot assimilatie van een nieuwe ervaring in een bestaand schema of handeling kan resulteren in een aanpassing van het schema of de handeling; er vindt dus accommodatie plaats. Een dergelijke accommodatie heeft effect op de daaropvolgende assimilatie welke zich nu zal plaatsen/voortdoen volgens de nieuwe structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verklaar in eigen woorden wat het proces van ‘equilibration’ betekent.

A

Volgens Piaget, is evenwicht het meesteringsproces in de ontwikkeling dat zowel assimilatie alsmede accommodatie omvat. Het evenwicht karakteriseert in het bijzonder de overgang van het kind van het ene stadium van de ontwikkeling naar de andere. De logische structuren passende bij de fase van ontwikkeling functioneren tot het einde van een dergelijke fase nadert. Kinderen zijn in deze periode bewust van de tekortkomingen in de manier van denken; er ontstaat een onevenwichtigheid welke alleen opgelost kan worden door een meer adaptieve, geavanceerde manier van denken is aangenomen.

19
Q

Welke drie manieren van kennisrepresentatie beschrijft Bruner?

A

Gebaseerd op zijn studie van menselijke evolutie, stelde Bruner drie systemen voor waarmee mensen hun begrip van de wereld structuren. Deze systemen zijn: ‘enactive respresentation’, ‘iconic representation’ en ‘symbolic representation’.

20
Q

Verklaar in eigen woorden wat ‘enactive representation’ als manier van kennisrepresentatie betekent.

A

Enactive representation is een manier om gebeurtenissen in het verleden te vertegenwoordigen door middel van passende motorreacties.

21
Q

Verklaar in eigen woorden wat ‘iconic representation’ als manier van kennisrepresentatie betekent.

A

Iconic representation is het samenvatten van gebeurtenissen door de selectieve organisatie van percepties en beelden, door de ruimtelijke, temporale en kwalitatieve structuren van het perceptuele systeem en de gevormde beelden.

22
Q

Verklaar in eigen woorden wat ‘symbolic representation’ als manier van kennisrepresentatie betekent.

A

Symbolic representation is het vertegenwoordigen van dingen door middel van het gebruik van een symboolsysteem dat in het ontwerp afstand en willekeur bevatten (zoals taal).

23
Q

Welke factoren spelen volgens Bruner een rol bij het bepalen van de volgorde waarin verschillende kennisrepresentaties tijdens instructie worden ingezet?

A

Er spelen volgens Bruner drie factoren een rol bij de keuze en inzet van de kennisrepresentaties tijdens instructie, namelijk: de volgorde van de kennisrepresentaties naar het niveau van de lerende, het uiteindelijk te behalen doel en de daarvoor benodigde tijd en het concept van een ‘spiraal curriculum’.

24
Q

Verklaar in eigen woorden wat de factor ‘de volgorde van de kennisrepresentaties’ betekent.

A

Om te bepalen welke modus van representatie optimaal zijn voor instructie, dient men eerst vast te stellen wat de vooraf opgedane kennis is en welke manier van denken dominant is. Is de lerende in staat om een de nieuwe kennis symbolisch te representeren of dient er voor een meer conservatieve opbouw bestaande uit enactive, iconic en symbolic gekozen te worden?

25
Q

Verklaar in eigen woorden wat de factor ‘het te behalen doel en de benodigde tijd’ betekent.

A

Het doel (bijv. het overdragen van kennis naar andere concepten of de snelheid van het leren) dicteert de gewenste representatiemodus. De vaardigheid om kennis over te dragen naar andere concepten of situaties, vraagt in veel gevallen veel tijd en behoeft een sterke symbolische representatie. Anderzijds, wanneer de leertijd kort is en het te leren materiaal complex, is het voor de leren wellicht alleen mogelijk de iconische representatiemodus te doorgronden.

26
Q

Verklaar in eigen woorden wat de factor ‘spiraal curriculum’ betekent.

A

Bruner stelde het spiraalvormig curriculum voor als strategie om kennis te vertalen naar de dominante manier van denken van mensen. De relatie tussen de drie kennisrepresentaties wordt zodoende benadrukt. Immers, een kind kan op jonge leeftijd al bekend raken met concepten door middel van de enacting representatie en deze op latere leeftijd verfijnen en uit te breiden met behulp van een iconische representatie. Om dit te bewerkstelligen, dient men een curriculum vast te stellen waarin kinderen vanaf een vroege leeftijd in aanraking komen met onderwerpen die later opnieuw maar in een andere vorm worden gepresenteerd.

27
Q

Wat verstaat Bruner onder het begrip ‘ontdekken’?

A

Bruner definieerde ‘ontdekken’ als alle vormen van het verkrijgen van kennis voor zichzelf door het gebruik van de eigen geest. Dit betekent dat het een kwestie van zodanig herorganiseren en transformeren van bewijs (en kennis) dat men voorbij gaat aan dit bewijs en nieuwe, zelf verworven inzichten verwerft. Bruner gelooft dat het proces van ontdekken een grote invloed heeft op de intellectuele ontwikkeling en dat de heuristieken van ontdekken alleen geleerd kunnen worden doormiddel van het oplossen van problemen.

28
Q

Waaraan dient een ‘echte vorm van ontdekken’ aan te voldoen?

A

Een echte vorm van ontdekking is niet een willekeurige situatie. Het is de verwachting van het vinden van regelmatigheden en relaties in de omgeving. Met deze verwachting, bedenken lerenden strategieën voor het zoeken en vinden van wat deze regelmatigheden en relaties precies zijn.

29
Q

Welke rol spelen de kennisrepresentaties volgens Bruner in het ontdekkend leren?

A

De kennisrepresentaties zijn de vorm waarin een situatie wordt gepresenteerd en aan de hand daarvan kan de lerende regelmatigheden en relaties vinden. De strategieën die vervolgens worden geformuleerd, leiden tot de ontdekking van kennis die voorbij gaat aan enkel het gevonden bewijs; de lerende verwerft inzicht. Het formuleren, inzien en structureren van dit inzicht gaat opnieuw met behulp van de kennisrepresentaties, te denken aan verwerkingsmogelijkheden, toepassingen of representaties van de inzichten.

30
Q

Welke voorwaarden zijn van belang bij ontdekkend leren?

A

Om een situatie in aanmerking te laten komen voor echte ontdekking, formuleert Bruner een aantal condities:
• Knowing the stuff
• Modellen als hulp voor het leiden naar ontdekking
• Stellen van vragen en opstellen van hypothesen
• Begeleide inoefening van onderzoek

31
Q

Verklaar de conditie ‘knowing the stuff’ als conditie voor een ontdekkingssituatie.

A

Om een probleem op te lossen moeten lerenden bepalen welke variabelen relevant zijn, welke informatie gezocht dient te worden omtrent deze variabelen en, wanneer de informatie is verkregen, wat men er mee gaat doen. Dit betreft een relevante kennisbasis die vooraf gaat aan de activiteit of zoals Bruner het zegt: “Knowing the stuff”. Lerenden zonder deze kennisbasis zullen ongetwijfeld tot frustratie en mislukking komen in een dergelijke omgeving van ontdekken.

32
Q

Verklaar de conditie ‘modellen als hulp voor het leiden naar ontdekking’ als conditie voor een ontdekkingssituatie.

A

Het aanreiken van modellen als hulp voor het leiden naar ontdekking. Ontdekking is een systematisch proces waarin interactie centraal staat dat uitvinden tot doel heeft; leren geleid door een toegankelijk model. Een dergelijk model bestaat uit een of meerdere concepten die zodoende als modellen van wereld staan voor het construeren en internaliseren van kennis. Volgens Bruner verkrijgen lerenden concepten door deze te toetsen aan algemene hypothesen bijhorende het concept. De ontdekking van een concept volgt dus een systematische vergelijking van voorbeelden ter vergelijking en onderscheiding van bijhorende en niet-bijhorende aspecten van het concept.

33
Q

Verklaar de conditie ‘stellen van vragen en opstellen van hypothesen’ als conditie voor een ontdekkingssituatie.

A

Door het vragen van bepaalde vragen of het opstellen van hypothesen gedurende het probleemoplossend proces, modelleert de instructeur tevens het onderzoekmatige gedrag. Is van belang volgens Bruner dat de lerende onderwezen worden in het opzetten van toetsbare gedachten, actief en aanhoudend zoeken naar bewijs en werken naar een duidelijke kern.

34
Q

Verklaar de conditie ‘begeleide inoefening van onderzoek’ als conditie voor een ontdekkingssituatie.

A

Begeleid inoefenen van onderzoek (vragen en hypothesen stellen) en de aanwezigheid van een goed kennisbasis zijn minimale vereisten voor succesvol ontdekkend leren. Bruner voegde later nog de vaardigheden tot reflecteren en contrasteren toe als vereisten. Reflectie voor het verklaren van een succesvolle ontdekking zodat de lerende de kennis en inzichten kan verpersoonlijken en dus eigen kan maken. Contrasteren leidt tot het beschouwen van alternatieve oplossingen dat opnieuw een ontdekking tot gevolg kan hebben.

35
Q

Verklaar in eigen woorden de kritiek die Vygotsky uitte over de het idee van Piaget dat de ontwikkeling van alle kinderen opgedeeld kan worden in dezelfde stadia.

A

Vygotsky was het niet eens met de ontwikkelingsprincipes van Piaget. Hij verwierp de notie dat zoiets belangrijks als de overgang naar een hogere ontwikkelingsfase verklaard kon worden door een enkel principe zoals ‘equilibration’. Volgens Vygotsky is de ontwikkeling van het kind veel te complex en dus niet mogelijk te verklaren aan de hand van een enkel principe. Tevens argumenteert Vygotsky tegen de vaste opbouw en verdeling van ontwikkelingsstadia; de ontwikkeling is te veranderlijk, meerdere processen zijn van invloed en ontwikkeling verloopt over een veel langer tijdspectrum dan Piaget heeft beschreven.

36
Q

Volgens welke processen verloopt de ontwikkeling volgens Vygotsky?

A

De drie processen die leiden tot ontwikkeling zijn 1) ‘the natural process of development, 2) Phylogenetic comparisons en 3) sociocultural history.

37
Q

Verklaar het proces ‘the natural process of development’ volgens Vygotsky.

A

Om het nodige bewijs te verzamelen over hoe ontwikkelingsfasen zich van elkaar onderscheiden en hoe de algemene ontwikkeling verloopt, stelde Vygotsky voor om het kind deel te laten nemen in een variërend aanbod aan activiteiten die geobserveerd kunnen worden en niet streng gecontroleerd zijn (zoals veel laboratoriumexperimenten zijn opgezet). Hij paste daarbij drie technieken toe: de eerste omvat het introduceren van obstakels die het normale probleemoplossend proces verstoort. De tweede techniek is het aanreiken van externe hulpmiddelen die op verschillende manieren kan worden ingezet. Als laatste kunnen kinderen gevraagd worden het probleem op te lossen met inzet van vaardigheden die voorbij hun actuele niveau liggen. Zodoende zocht Vygotsky naar primair ontwikkelde vaardigheden.

38
Q

Verklaar het proces ‘phylogenetic comparisons’ volgens Vygotsky.

A

Vygotsky nam een standpunt in dat de biologische en culturele ontwikkeling niet gescheiden zijn. Het is daarom belangrijk dat de sociale en culturele factoren in acht worden genomen wanneer zij de menselijke cognitieve ontwikkeling mediëren.

39
Q

Verklaar het proces ‘sociocultural history’ volgens Vygotsky.

A

Net zoals Bruner, vond Vygotsky dat de ontwikkeling van intelligentie het internaliseren van gereedschappen bijhorende een cultuur is. Maar gereedschappen veranderen over tijd zoals ook culturen zich ontwikkelen en veranderen. Daarom is een historisch perspectief even belangrijk als het culturele perspectief in het begrijpen van de menselijke mentale functies. Voor Vygotsky zijn de culturele en historische perspectieven bijna een en hetzelfde omdat verschillende culturen gezien kunnen worden over een lijn van sociale evolutie.

40
Q

Belangrijk in de theorie van Vygotsky is dat hij stelt dat de ontwikkeling van een individu niet begrepen kan worden zonder rekening te houden met de sociale context waarin het individu zich bevindt en de rol die taal daarin speelt. Leg dit uit.

A

Vanuit het perspectief dat de ontwikkeling van een individu niet begrepen kan worden zonder rekening te houden met de sociale context waarin het individu zich bevindt, wordt benadrukt dat de interactie tussen zowel context als organisme belangrijk is en niet als losstaande factoren geanalyseerd mogen worden. Mediatie of bemiddeling is daarmee de verklaring hoe het kind sociale relaties omzet naar psychologische functies. Dit is echter niet direct maar wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van een ‘bindingsmiddel’. Vygotsky onderscheidt een gereedschap of teken als bindingsmiddel. Een gereedschap is inzetbaar in als hulpmiddel ten dienste in een gegeven context, een teken staat voor de betekenis van iets anders. Er zijn drie typen tekens te onderscheiden, namelijk: ‘indexical’ die staan voor de oorzaak-gevolg relatie van de te representeren objecten, ‘iconic’ zijn afbeeldingen of foto’s van de objecten die zij representeren en ‘symbolic’ representeren een abstracte relatie met het object of evenement.
Kinderen leren het gebruik van tekens en signalen door (sociale) interactie en verlenen daarmee een betekenis. Vygotsky neemt als voorbeeld het kind dat grijpt naar een object. De volwassene helpt het kind door het object te pakken. De grijpbeweging wordt door middel van deze interactie en ervaring langzaam maar zeker het symbool van wijzen.
Hogere mentale processen ontstaan wanneer de mediatie in toenemende mate geïnternaliseerd en symbolisch wordt. Twee concepten zijn volgens Vygotsky van belang bij het begrijpen van dit proces, namelijk internalisatie en de zone van naaste ontwikkeling.

41
Q

Wat bedoelt Vygotsky met ‘internalisatie’?

A

Volgens Vygotsky gaat elke mentale functie eerst door een externe fase in de ontwikkeling omdat het vanuit de basis een sociale functie is. Het voorbeeld van het kind dat grijpt naar object illustreert deze gedachte. Totdat de volwassen reageert op de handeling van het kind, is de handeling enkel het grijpen naar het object. Door de reactie van de volwassene is het nu een sociale interactie en het is juist in deze interactie dat het grijpen en gedeeld gedachtegoed van wijzen wordt. Wanneer het kind de betekenis internaliseert en deze daaropvolgend blijft uitvoeren, wordt de interpersoonlijke activiteit een handeling van intrapersoonlijke aard. In Vygotsky’s boek: “Mind in Society” onderscheidt hij vanuit dit voorbeeld die fasen van internalisatie:

1) Een handeling dat in eerste instantie een externe activiteit representeert (grijpen) wordt omgezet (wijzen) en doet zich intern voor (transformatie).
2) In deze transformatie wordt het interpersoonlijke proces (de interactie met de volwassene) getransformeerd naar een intrapersoonlijke (grijpen wordt wijzen).
3) De transformatie van een interpersoonlijk proces naar een intrapersoonlijke is het resultaat van een reeks van evenementen in de ontwikkeling (succesvolle interactie met wijzen).

42
Q

Wat bedoelt Vygotsky met ‘de zone van naaste ontwikkeling’?

A

Uit onderzoek en experimenten van Vygotsky bracht hij een kloof aan het licht tussen het huidige ontwikkelingsniveau, vastgesteld aan de hand van onafhankelijke probleemoplossende vaardigheden en het hogere niveau van ontwikkeling door middel van het oplossen van problemen met behulp van een volwassene of meer bekwame peers. Deze kloof tussen het huidige niveau en het binnenkort te behalen maar nu nog in de ‘embryonale’ fase niveau, noemde Vygotsky de zone van naaste ontwikkeling (zone of proximal development).

43
Q

Verklaar de interactie binnen de zone van naaste ontwikkeling.

A

Een aantal typen interactie zijn effectiever dan andere in de zone van de naaste ontwikkeling van het kind; kinderen leren de gereedschappen en vaardigheden te gebruiken in de praktijk met hun sociale partner. Dat betekent dat de ontwikkeling vertraagd of abnormaal kan verlopen maar het kan normaal of versneld verlopen. Vygotsky beschrijft enkele benodigdheden om de interactie goed en effectief te laten verlopen.
De ideale sociale partner is een persoon die niet gelijk is in termen als huidig niveau van kennis en vaardigeden. De meer geavanceerde partner (volwassene of peer) functioneert zodanig dat het een cognitieve ontwikkeling teweegbrengt bij de lerende met een lager niveau. Met andere woorden dient de volwassene of peer instructie te bieden zodat de lerende de kloof tussen de huidige ontwikkeling en de zone van naaste ontwikkeling weet te overbruggen en daarmee op een hoger niveau is gebracht. Een andere veelgebruikte term voor deze interactie is ‘scaffolding’.
Om een goede samenwerking te bevorderen dient de relatie tussen de twee partners van intersubjectieve aard te zijn. Hiermee bedoelt Vygotsky dat de partners in meer of mindere graad een gezamenlijk begrip hebben over de taak. Het is dus niet de bedoeling dat de volwassene of peer de lerenede bij de hand neemt en stap voor stap het probleem doorloopt; hier ontbreekt de interactie. Het gaat dus om het samen construeren van een oplossing bijhorende het probleem. Intersubjectiviteit benadrukt een gelijke vorm van autoriteit onder de partners waar het ongelijke niveau het enige is dat hen van elkaar onderscheidt.