theorieën Flashcards

(27 cards)

1
Q

psychodynamische benadering van Freud over socialisatie

A

Kind wordt geboren met bepaalde driften, id, ego, super ego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociaal cognitieve leertheorie

A

leren door observeren/imiteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gendersocialisatie

A

aangeleerd gedrag welke het best past bij jouw gender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gender Schema theorie

A

Kinderen ontwikkelen hun eigen schema over de gender verschillen op basis van wat ze interpreteren uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitieve development theory (gender typing)

A

kinderen volgen het model van het zelfde geslacht. ze categoriseren zich dmv haarstijl, kleding naar man of vrouw. ze vinden het belonend als ze zich naar hun gendernormen gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psychoanalytic theory (gender)

A

een kind identificeert zich met het ouder van het zelfde geslacht omdat het kind zich seksueel aangetrokken zou voelen tegenover over de ouder van het tegenovergestelde geslacht. het kind is bang voor straf van de ouder van het zelfde geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociaal cognitieve theorie (gender)

A

kinderen gedragen zich naar een geslacht omdat ze daarvoor worden beloond/gestraft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

seperatie-individualisatie (freud)

A

hormonale verandering -> conflicten -> losmaken -> autonomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

evolutionaire theorie

A

hormonale verandering -> toename conflict, afname verbondenheid -> partner zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

maturatie perspectief

A

cognitieve ontwikkeling -> meer gelijkwaardige relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

expectancy- violation realignment theorie

A

discrepanties in verwachtingen -> conflict -> meer gelijkwaardige relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

interdependence models

A

ouder en kind zien relatie beiden als wederkerig en blijvend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autonomie-verbondenheid

A

ondanks toename autonomie blijft verbondenheid bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stage-environment fit model

A

ouders moeten mate van gedragscontrole laten passen met steunen van de autonomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale domein theorie

A

morele issues, sociaal-conventionele issues (gezamenlijke normen), verstandelijke issues, persoonlijke issues, gemengde issues, psychological issues: overtuigng kennis over zichzelf en anderen over onthullende aspecten van zichzelf tegenover anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

moderate discrepancy hypothesis

A

kinderen worden aangetrokken door media inhoud die gematigd afwijkt van wat ze kennen, kunnen en begrijpen

17
Q

educatieve media effecten

A

media voor vermaak stimuleren academische vaardigheden (sesamstraat)

18
Q

prosociaal gedrag door educatieve media effecten

A

meer positieve sociale interacties, minder agressie, meer altruïsme, minder stereotypering

19
Q

educatieve effecten van games

A

auditieve en visuele informatie verwerking, hand-oog coördinaten, executief functioneren, werkgeheugen, prosociaal gedrag

20
Q

The Capacity Model (Fisch)

A

het werkgeheugen heeft een beperkte capaciteit.

verwerken verhaallijn, verwerken educatieve inhoud, afstand tussen verhaallijn en de educatieve inhoud

21
Q

desensitisatie theorie (media)

A

herhaalde blootstelling aan media geweld -> afname fysieke, emotionele en cognitieve respons op echt geweld.

22
Q

Hyperpersonal theory of communication

A

online communicatie is positiever socialer en persoonlijker dan offline commmunicatie, omdat er online minder cues zijn.

23
Q

psychoanalytische theorie (blos) (persoonlijkheidstheorie)

A

seksuele en agressieve driften, individualisatie: vrienden helpen om individueler te zijn van ouders

24
Q

sullivan’s theorie

A

vriendschap belangrijk voor ontwikkeling welzijn, chumpships -> geen eenzaamheid

25
symbolic interactionist theory (mead)
zelfconcept: vrienden spiegelen wat ze van jou vinden, concept van de ander
26
cognitieve ontwikkelings theorie (piaget)
vergroting van kennis door peers -> cognitief evenwicht (cognitief conflict)
27
zone van proximale ontwikkeling (vygotsky)
vergroting van kennis door expert helpt beginner (coöperatie)