Toetsstof Flashcards

(52 cards)

1
Q

Wat geeft de gedragscode praktijkgericht onderzoek HBO aan?

A

De gedragscode legt niet vast wat een kwalitatief hoogwaardig resultaat van onderzoek is, maar wel wat verantwoordelijk onderzoek - als activiteit - inhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 5 regels van de gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO?

A
  1. Ond. HBO dienen het professionele en maatschappelijke belang.
  2. Ond. HBO zijn respectvol.
  3. Ond. HBO zijn zorgvuldig
  4. Ond. HBO zijn integer
  5. Ond. HBO verantwoorden hun keuzes en gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fundamenteel onderzoek

A

Niet noodzakelijk gericht op werk maar willen weten hoe iets in elkaar steekt. Niet meteen kijken naar wat je eraan hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Praktijkgericht onderzoek

A

Nut is hierbij wel van belang. Je komt problemen tegen in praktijk en onderzoek en die je wil verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meetniveaus

A

Geeft aan op welke wijze je een bepaald type data hebt gemeten.
- nominaal
- ordinaal
- interval
- ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nominaal

A
  • categorieën
  • geen echte cijfers alleen aantallen
  • staafdiagram / cirkeldiagram
    Bijv: oogkleur, aan- of afwezigheid, wel of niet roken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ordinaal

A
  • categorieën met rangorde
  • geen echte cijfers alleen aantallen
  • boxplot
    Bijv: opleidingsniveau (laag, midden, hoog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interval

A

Gegevens in een ordening die continu doorlopen waarbij er een verschil zit tussen de afstanden
- histogram
Bijv: temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil gebruik staafdiagram en histogram

A

Een staafdiagram maak je bij een discrete verdeling. Dit gaat bijna altijd om kwalitatieve data (nominaal of ordinaal). Een histogram maak je bij een continue verdeling. Dit gaat altijd om kwantitatieve data (interval of ratio).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ratio

A
  • Gegevens in een ordening die continu doorlopen waarbij er een verschil zit tussen de afstanden.
  • natuurlijk nulpunt.
  • geen negatieve waardes.
  • histogram
    Bijv: lengte en gewicht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Centrummaten

A

Geeft aan waar het midden (het centrum) ligt van je gegevens.
- modus
- mediaan
- gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Modus

A

Wat komt het vaakst voor? Als er 2 getallen allebei het vaakst voorkomen is er geen modus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mediaan

A

Rangschikking en dan het middelste. Wanneer er 2 zijn is de mediaan het gemiddelde van de 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer mag je gemiddelde gebruiken?

A

Mag je alleen gebruiken wanneer verdeling normaal verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Centrummaat/maten nominale waarden.

A
  • Nominale waarden die van hun aard slechts nominaal te meten zijn, hebben maar één centrummaat: de modus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Centrummaat/maten ordinaal:

A

Mediaan + modus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Centrummaat/maten interval /ratio:

A

Mediaan + modus + gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat bepaald welke centrummaat je gaat gebruiken?

A

Het meetniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Spreidingsmaten

A

Geven aan hoe de data zijn verspreid rond het centrum.
- Range = spreidingsbreedte -> het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde.
- standaarddeviatie (SD) -> gemiddelde afwijking van het gemiddelde (in een normale verdeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke spreidingsmaat/maten horen bij nominaal?

A

Geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke spreidingsmaat/maten horen bij ordinaal?

22
Q

Welke spreidingsmaat/maten horen bij Interval /ratio?

23
Q

Welke grafiek hoort bij nominaal?

A

Staafdiagram/ taartdiagram.

24
Q

Welke grafiek hoort bij ordinaal?

A

Boxplot staaf- en/of taartdiagram

25
Welke grafiek hoort bij scale niveau?
Histogram, boxplot, het staafdiagram en/of het taartdiagram.
26
Wanneer alleen gemiddeld of SD standaarddeviatie gebruiken?
Alleen als de gegevens normaal verdeeld zijn. Normaalverdeling.
27
Scheefheid
- verdeling is niet normaal - gebaseerd op extreme waarden - modus ligt op het hoogste punt - gemiddelde ligt aan de lange kant van de modus.
28
P-waarde
Kans (%) dat effect op toeval berust. <0.05 -> berust op toeval Vb: p-waarden = 0.33 -> is groter dan 0.05 dus goed te gebruiken.
29
Valid
Mensen die hebben geantwoord + goed ingevuld.
30
Missing
Ontstaat als er geen passende invoer voor variabele is.
31
Kologorov- Smirnoff toets
Of jouw verdeling afwijkt van de normaalverdeling. Kleiner dan 0.05? Dan mag je gemiddelde niet gebruiken. Moet groter zijn.
32
Hoe weet je of data normaal verdeeld is? (Voor gemiddelde en SD)
Je kan een normaliteitstoets doen in SPSS. De Kolmogorov- Smirnoff toets in SPSS toetst of er een verschil is tussen de verdeling van jouw data en de normaalverdeling. Is dit verschil significant ( p-waarde <0.05), dan zijn je gegevens niet normaal verdeeld.
33
Wat is het laagste meetniveau?
Nominale data. Kun je de minste statistische technieken mee gebruiken.
34
Discrete verdeling
Niet continu dus nominaal en ordinaal
35
Kwalitatieve variabele
Bestaat uit een kenmerk of categorie zoals geslacht. Vaak geïnteresseerd in de beleving van de deelnemers.
36
Kwantitatieve variabelen
Variabelen die je in getallen kunt uitdrukken zoals lengte of leeftijd. Wordt vaak samengevat in getallen, grafieken of figuren. Wil hypothesen toetsen.
37
Discrete variabele
Kan alleen maar bepaalde waarden aannemen zonder de tussenliggende waardes. Bv: logopedisten in Noord-Nederland
38
Continue variabele
Kan wel tussenliggende waardes aannemen. Zoals leeftijd, loopt steeds verder op.
39
Onafhankelijke variabele
Groep indelen op een bepaald kenmerk. Bijvoorbeeld of ze stotterbehandelingen krijgen of niet. Jij bepaald dit en dit staat vast.
40
Afhankelijke variabele
Bv: aantal stottermomenten. De onafhankelijke variabele is dus gegeven en vaak door de onderzoeker gemanipuleerd om te kijken of de afhankelijke variabele varieert ten opzichte van de onafhankelijke variabele.
41
Beschrijvende statistiek
Aan de hand van getallen en grafieken en figuren een probleem in kaart brengen. Wordt ook vaak bij kwalitatief onderzoek gebruikt om onderzochte groep te beschrijven.
42
Toetsende statistiek
Vooraf gestelde hypothesen willen toesten. Vindt doorgaans echt alléén in kwantitatief onderzoek plaats.
43
Geconstrueerd nulpunt
Gemaakt, bedacht. Kan ook de min in gaan. (Intervalniveau)
44
Scale
Interval en rationiveau samen. Mag je dezelfde statistische bewerkingen op uitvoeren dus 1 naam.
45
Hoe wordt de spreidingsmaat in de literatuur weergegeven?
Spreidingsmaat tussen haakjes achter centrummaat; Mediaan 5, range 8 5 (8), gemiddelde en sd Of 5 (10-2)
46
Frequentietabellen
Geven weer hoe vaak iets voorkomt en gebruik je als je de waarden van één variabele wilt tonen.
47
Kruistabellen
Worden twee variabelen tegen elkaar afgezet.
48
Normaalverdeling
Op ene typische manier verdeeld. Normale golf met in het midden het hoogste.
49
Wat betekend mean in SPSS?
Gemiddelde
50
Wat doe je eerst om te checken op variabelen normaal verdeeld zijn?
Kijken of histogram er normaal uitziet.
51
Significatie
P-waarde
52
Wanneer p-waarde kleiner dan 0.05 om ermee door te gaan?
Een verschil tussen groepen of een verband tussen variabelen. Kijken of de gemiddelden van de twee groepen met elkaar verschillen.