Toetsweek 3 Flashcards

(48 cards)

1
Q

Politieke partij

A

Groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een goede samenleving met als doel te beslissen over het bestuur van een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Actiegroep

A

Gericht op één maatschappelijk doel. Bijv: wakkerdier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangenorganisatie

A

Behartigt belangen van één bepaalde groep. Bijv: ANWB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

One-issuepartij

A

Stellen één aspect van de samenleving centraal. Bijv: BBB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Populistische partij

A

Nationalistische standpunten. Komt op voor burgers, zet zich af tegen politieke elite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies politieke partijen

A

Samenbundelen van ideeën, informeren van kiezers, participatie, selectie van kandidaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Representatief

A

De mate waarin het parlement een afspiegeling vormt van de samenstelling en behoeften van de gehele bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Directe democratie

A

Burgers stemmen voor wetten/besluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Indirecte democratie

A

Burgers kiezen volksvertegenwoordigers en zij stemmen voor wetten/besluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Actief kiesrecht

A

Vanaf je 18e mag je stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Passief kiesrecht

A

Vanaf je 18e mag je je verkiesbaar stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lijsttreker

A

Nummer één op de lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spindoctors

A

Communicatiedeskundigen die kandidaten adviseren over een zo positief mogelijk imago. Lijsttrekkers maken hier tijdens de verkiezingen gebruik van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zwevende kiezers

A

Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorkeursstemmen

A

Kandidaat die laag op de lijst staat toch in de Tweede Kamer komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opiniepeilingen

A

Tussentijdse peilingen over de verwachte uitslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het totale aantal zetels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kiesdeler

A

Aantal stemmen dat je nodig hebt voor één zetel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Regering

A

Koning en ministers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kabinet

A

Ministers en staatssecretarissen.

21
Q

Informateur

A

Onderzoekt welke partijen samen een meerderheid hebben en willen samenwerken en daarmee een coalitie vormen.

22
Q

Coalitie

A

Een samenwerkingsverband van 2 of meer partijen.

23
Q

Oppositie

A

Partijen die niet in het kabinet zitten.

24
Q

Formateur

A

Zoekt naar geschikte ministers en staatssecretarissen. (Dit is meestal de toekomstige minister-president).

25
Bordesfoto
Na de formatie wordt de regering door de koning(in) benoemd en volgt de bordes.
26
Minister zonder portefeuille
Minister die geen eigen ministerie heeft.
27
Miljoenennota
Plannen kabinet voor een jaar.
28
Rijksbegroting
Jaarlijks overzicht van alle inkomsten/uitgaven van kabinet.
29
Constitutionele monarchie
Een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn vastgelegd.
30
Demissionair kabinet
Oude kabinet blijft zitten maar heeft geen eigen missie meer.
31
Parlementaire democratie
De bevolking kiest de volksvertegenwoordigers.
32
Parlement
Eerste en tweede kamer samen.
33
Fractie
Groep volksvertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.
34
Regeringsfracties
Fracties van partijen die in de regering zitten.
35
Oppositiefracties
Fracties van partijen die niet in de regering zitten.
36
Wetgevende macht
Stelt wetten op.
37
Uitvoerende macht
Voert wetten uit.
38
Rechterlijke macht
Oordeelt en beoordeelt of de wet is overtreden.
39
Stemrecht
Stemmen over wetsvoorstellen.
40
Budgetrecht
Recht om Rijksbegroting goed of af te keuren.
41
Recht van initatief
Recht om zelf wetsvoorstel in te dienen. Dit recht geldt enkel voor de Tweede Kamer.
42
Recht van amandement
Recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen. Dit recht geldt enkel voor de Tweede Kamer.
43
Recht om vragen te stellen
Kamerleden mogen schriftelijk of in de Tweede Kamer vragen stellen aan het kabinet.
44
Recht van interpellatie
Kamerleden mogen een minister met spoed naar de Tweede Kamer laten komen.
45
Recht van onderzoek en enquête
Kamerleden mogen een onderzoek starten naar een onderdeel van het regeringsbeleid.
46
Motierecht
Door het aannemen van een motie verzoekt de kamer een minister om haar beleid te veranderen.
47
Motie van wantrouwen
De kamer zegt het vertrouwen in een minister op. Dit recht betekent dat het parlement (en dus indirect het volk) het laatste woord heeft.
48
Poldermodel
De Nederlandse politieke cultuur staat bekend om de bereidheid van partijen om samen te werken en compromissen te sluiten.