Toetsweek 3 Flashcards

1
Q

Politieke partij

A

Groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een goede samenleving met als doel te beslissen over het bestuur van een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Actiegroep

A

Gericht op één maatschappelijk doel. Bijv: wakkerdier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangenorganisatie

A

Behartigt belangen van één bepaalde groep. Bijv: ANWB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

One-issuepartij

A

Stellen één aspect van de samenleving centraal. Bijv: BBB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Populistische partij

A

Nationalistische standpunten. Komt op voor burgers, zet zich af tegen politieke elite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies politieke partijen

A

Samenbundelen van ideeën, informeren van kiezers, participatie, selectie van kandidaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Representatief

A

De mate waarin het parlement een afspiegeling vormt van de samenstelling en behoeften van de gehele bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Directe democratie

A

Burgers stemmen voor wetten/besluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Indirecte democratie

A

Burgers kiezen volksvertegenwoordigers en zij stemmen voor wetten/besluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Actief kiesrecht

A

Vanaf je 18e mag je stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Passief kiesrecht

A

Vanaf je 18e mag je je verkiesbaar stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lijsttreker

A

Nummer één op de lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spindoctors

A

Communicatiedeskundigen die kandidaten adviseren over een zo positief mogelijk imago. Lijsttrekkers maken hier tijdens de verkiezingen gebruik van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zwevende kiezers

A

Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorkeursstemmen

A

Kandidaat die laag op de lijst staat toch in de Tweede Kamer komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opiniepeilingen

A

Tussentijdse peilingen over de verwachte uitslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het totale aantal zetels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kiesdeler

A

Aantal stemmen dat je nodig hebt voor één zetel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Regering

A

Koning en ministers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kabinet

A

Ministers en staatssecretarissen.

21
Q

Informateur

A

Onderzoekt welke partijen samen een meerderheid hebben en willen samenwerken en daarmee een coalitie vormen.

22
Q

Coalitie

A

Een samenwerkingsverband van 2 of meer partijen.

23
Q

Oppositie

A

Partijen die niet in het kabinet zitten.

24
Q

Formateur

A

Zoekt naar geschikte ministers en staatssecretarissen. (Dit is meestal de toekomstige minister-president).

25
Q

Bordesfoto

A

Na de formatie wordt de regering door de koning(in) benoemd en volgt de bordes.

26
Q

Minister zonder portefeuille

A

Minister die geen eigen ministerie heeft.

27
Q

Miljoenennota

A

Plannen kabinet voor een jaar.

28
Q

Rijksbegroting

A

Jaarlijks overzicht van alle inkomsten/uitgaven van kabinet.

29
Q

Constitutionele monarchie

A

Een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn vastgelegd.

30
Q

Demissionair kabinet

A

Oude kabinet blijft zitten maar heeft geen eigen missie meer.

31
Q

Parlementaire democratie

A

De bevolking kiest de volksvertegenwoordigers.

32
Q

Parlement

A

Eerste en tweede kamer samen.

33
Q

Fractie

A

Groep volksvertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.

34
Q

Regeringsfracties

A

Fracties van partijen die in de regering zitten.

35
Q

Oppositiefracties

A

Fracties van partijen die niet in de regering zitten.

36
Q

Wetgevende macht

A

Stelt wetten op.

37
Q

Uitvoerende macht

A

Voert wetten uit.

38
Q

Rechterlijke macht

A

Oordeelt en beoordeelt of de wet is overtreden.

39
Q

Stemrecht

A

Stemmen over wetsvoorstellen.

40
Q

Budgetrecht

A

Recht om Rijksbegroting goed of af te keuren.

41
Q

Recht van initatief

A

Recht om zelf wetsvoorstel in te dienen. Dit recht geldt enkel voor de Tweede Kamer.

42
Q

Recht van amandement

A

Recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen. Dit recht geldt enkel voor de Tweede Kamer.

43
Q

Recht om vragen te stellen

A

Kamerleden mogen schriftelijk of in de Tweede Kamer vragen stellen aan het kabinet.

44
Q

Recht van interpellatie

A

Kamerleden mogen een minister met spoed naar de Tweede Kamer laten komen.

45
Q

Recht van onderzoek en enquête

A

Kamerleden mogen een onderzoek starten naar een onderdeel van het regeringsbeleid.

46
Q

Motierecht

A

Door het aannemen van een motie verzoekt de kamer een minister om haar beleid te veranderen.

47
Q

Motie van wantrouwen

A

De kamer zegt het vertrouwen in een minister op. Dit recht betekent dat het parlement (en dus indirect het volk) het laatste woord heeft.

48
Q

Poldermodel

A

De Nederlandse politieke cultuur staat bekend om de bereidheid van partijen om samen te werken en compromissen te sluiten.