Top 100 Flashcards
(100 cards)
1
Q
niet
A
non
2
Q
dat, wat
A
che
3
Q
van (bezit) (relaties) (leeftijd)
A
di
4
Q
de (v)
A
la
5
Q
een (m)
A
un
6
Q
de (m)
A
il
7
Q
voor
A
per
8
Q
een (v)
A
una
9
Q
in
A
in
10
Q
ik ben
A
sono
11
Q
mijzelf
A
mi
12
Q
men (zijnzelf, haarzelf, hunzelf, hetzelf)
A
si
13
Q
ik heb
A
ho
14
Q
de (z)
A
lo
15
Q
maar
A
ma
16
Q
hij heeft
A
ha
17
Q
zaak, ding, iets
A
cosa
18
Q
de (mv) (v)
A
le
19
Q
met
A
con
20
Q
je (jezelf)
A
ti
21
Q
als
A
se
22
Q
no
A
no
23
Q
vandaan
A
da
24
Q
hoe
A
come
25
hoe gaat het met jou
come stai
26
ons (onszelf)
ci
27
goed
bene
28
hier
qui
29
jij bent
sei
30
jij hebt
hai
31
van de (m)
del (di + il)
32
jij
tu
33
alleen
solo
34
bij
a
35
naar, an, voor, tot, bij, met, in, op
a
36
mij + prepositie
me
37
mijn (m)
mio
38
alles
tutto
39
je + prepositie
te
40
gedaan
fatto
41
zij
lei
42
mijn (v)
mia
43
doen
fare
44
hij was
era
45
ik weet
so
46
de (mv) (z)
gli
47
waarom
perché
48
ervan, ervandaan
ne
49
wanneer
quando
50
dit (v)
questa
51
zijn
essere
52
verteld
detto
53
dat (m)
quello
54
hij gaat
va
55
naar de
alla
56
meer
più
57
uur
ora
58
van de (m) (mv)
dei (di + i)
59
iedereen
tutti
60
wie
chi
61
ook
anche
62
zo
così
63
ik wil
voglio
64
veel
molto
65
wij hebben
abbiamo
66
jouw (m)
tuo
67
hij
lui
68
dankjewel
grazie
69
toen, toenmaals,
allora
70
niets
niente
71
ik kan
posso
72
zijn, haar(m)
suo
73
ja
sì
74
voordat
prima
75
iets
qualcosa
76
wij zijn
siamo
77
jij weet
sai
78
jouw (v)
tua
79
zijn,haar (v)
sua
80
geleden
fa
81
waar
dove
82
nog steeds
ancora
83
op
su
84
twee
due
85
waar
vero
86
huis
casa
87
jij wil
vuoi
88
wij
noi
89
zij hebben
hanno
90
zeggen
dire
91
echt
davvero
92
er is
c'é
93
de (m)
il
94
van de (mv) (v)
delle (di + le)
95
dat (v)
quella
96
daar
lì
97
een beetje
un po'
98
hun
loro
99
gaan
andare
100
altijd
sempre