Top50 Verbs Flashcards
(33 cards)
1
Q
To become
A
Worden
Werd
Geworden
2
Q
Can / be able to
A
Kunnen
Kon
Gekund
3
Q
Must
A
Moeten
Moest
Gemoeten
4
Q
Do
A
Doen
Deed
Gedaan
5
Q
Say
A
Zeggen
Zei
Gezegd
6
Q
To let / allow
A
Laten
Liet
Gelaten
7
Q
Go
A
Gaan
Ging
Gegaan
8
Q
Come
A
Komen
Kwam
Gekomen
9
Q
Want
A
Willen
Wilde
Gewild
10
Q
Stand
A
Staan
Stond
Gestaan
11
Q
To see
A
Zien
Zag
Gezien
12
Q
To find
A
Vinden
Vond
Gevonden
13
Q
Stay (remain)
A
Blijven
Bleef
Gebleven
14
Q
Sit
A
Zitten
Zat
Gezeten
15
Q
Take
A
Nemen
Nam
Genomen
16
Q
Hear
A
Horen
Hoorde
Gehoord
17
Q
Give
A
Geven
Gaf
Gegeven
18
Q
Speak
A
Spreken
Sprak
Gesproken
19
Q
Think
A
Denken
Dacht
Gedacht
20
Q
Walk
A
Lopen
Liep
Gelopen
21
Q
To lie
A
Liggen
Lag
Gelegen
22
Q
Bring
A
Brengen
Bracht
Gebracht
23
Q
Read
A
Lezen
Las
Gelezen
24
Q
Live
A
Leven
Leefde
Geleefd
25
To receive / to get
Krijgen
Kreeg
Gekregen
26
Know
Weten
Wist
Geweten
27
Talk
Praten
Praatte
Gepraat
28
Listen
Luisteren
Luisterde
Geluisterd
29
Wait
Wachten
Wachtte
Gewacht
30
Work
Werken
Werkte
Gewerkt
31
To look / watch
Kijken
Keek
Gekeken
32
Start
Beginnen
Begon
Begonnen
33
To hold / keep
Houden
Hield
Gehouden