Trajet 4 - La Famille Flashcards
(53 cards)
de puber (14-18 jaar)
l’ado (m / f)
de puberteit
l’adolescence (f)
de volwassene
l’adulte (m / f)
de volwassenheid
l’âge adulte (m)
de oudste
l’aîné(e)
de schoonzoon
le beau-fils
de schoonbroer, de stiefbroer
le beau-frère
de schoonvader, de stiefvader
le beau-père
de schoonouders, de stiefouders
les beaux-parents (m)
de schoondochter
la belle-fille
de schoonmoeder, de stiefmoeder
la belle-mère
de schoonzus, de stiefzus
la belle-sœur
de jongste
le cadet / la cadette
het koppel
le couple
de neef / de nicht (2)
le cousin / la cousine
le neveu / la nièce
de halfbroer / de halfzus
le demi-frère / la demi-sœur
de scheiding
le divorce
de kindertijd
l’enfance (f)
het enig kind
l’enfant unique (m / f)
het nieuw samengestelde gezin
la famille recomposée
de vrouw, de echtgenote
la femme
het petekind / het metekind
le filleul / la filleule
de tweeling
les jumeaux (m) / les jumelles (f)
de man, de echtgenoot
le mari
