Trede 6 Flashcards
(34 cards)
1
Q
Meteen
A
Gleich
2
Q
Gebruikt
A
Gebraucht
3
Q
Laag
A
Niedrig
4
Q
De mogelijkheid
A
Die Möglichkeit
5
Q
De winkel
A
Das Geschäft/der Laden
6
Q
De keuze
A
Die Wahl
7
Q
Goedkoop
A
Billig/günstig
8
Q
De lievelings-app
A
Die Lieblings–App
9
Q
Allereerst
A
Zunächst
10
Q
Functioneren
A
Funktionieren
11
Q
Oneindig
A
Unendlich
12
Q
In principe
A
Grundsätzlich
13
Q
Gratis
A
Kostenlos
14
Q
Ondersteunen
A
Unterstützen
15
Q
De achtergrondmuziek
A
Die Hintergrundmusik
16
Q
De muzieksmaak
A
Der musikgeschmack
17
Q
De beschikbaarheid
A
Die verfügbarkeit
18
Q
Uploaden
A
Hochladen
19
Q
Uitbouwen
A
Ausbauen
20
Q
Uitbereiden
A
Erweitern
21
Q
De vervanging
A
Der ersatz
22
Q
De eigen bijdrage
A
Die selbstbeteiligung
23
Q
Echter
A
Allerdings
24
Q
Toch
A
Dennoch
25
Van boven naar beneden
Rauf und runter
26
Maar
Aber
27
Iets
Irgendwas
28
Behalve
Außer
29
De docent
Der Lehrer
30
De politie
Die Polizei
31
De arts
Der Arzt
32
Zoals
(Wie) etwa
33
In de buurt
In der Nähe
34
Van tevoren
Vorher
