unidad 2 Flashcards
(40 cards)
1
Q
over
A
camareros
2
Q
studenten
A
estudiantes
3
Q
artsen
A
medicas
4
Q
kapper
A
peluquero
5
Q
advocaat
A
abogado
6
Q
Waar werk je?
A
¿ Dónde trabajas?
7
Q
Wat is je telefoonnummer?
A
¿ cual es tu número de movil?
8
Q
aangenaam
A
encantado
9
Q
Waar ben je?
A
¿de donde eres?
10
Q
Wat doet je?
A
¿ que haces?
11
Q
ontkenning
A
dubbele ontkenning, altijd no voor het werkwoord.
12
Q
welke beroepen zijn onzijdig?
A
economista
dentista
representante
policía
13
Q
mijn nummer is….
A
es el 0634160006
14
Q
mijn email is…..
A
es……
15
Q
Wat is je telefoonnummer?
A
¿ Cuál es tu/su teléfono?
16
Q
Wat is je emailadres?
A
¿ Tiene correo electrónico?
17
Q
Vervoeging er ik
A
o
18
Q
vervoeging er jij
A
es
19
Q
vervoeging er el/ella/ usted
A
e
20
Q
vervoeging er nosotros
A
emos
21
Q
vervoeging er vosotros
A
éis
22
Q
vervoeging er ellos/ ellas/ ustedes
A
en
23
Q
vervoeging ir jij
A
o
24
Q
vervoeging ir jij
A
es
25
vervoeging ir el/ ella/ usted
e
26
vervoeging ir nosotros
imos
27
vervoeging ir vosotros
ís
28
vervoeging ir ellos/ellas/ ustedes
en
29
ik ben
soy
30
jij bent
eres
31
hij/zij/ u is
es
32
wij zijn
somos
33
jullie
sois
34
hun
son
35
ik heb
yo tengo
36
jij hebt
tienes
37
hij/zij/u heeft
tiene
38
wij zijn
tenemos
39
jullie zijn
tienéis
40
hun zijn
tienen
