Unidad 4 Flashcards
(128 cards)
1
Q
gevoel
A
el sentimiento
2
Q
voelen
A
sentir (ie), (i)
3
Q
gevoel, gewaarwording
A
la sensación
4
Q
emotie, ontroering
A
la emoción
5
Q
gelukkig
A
feliz
6
Q
geluk
A
la felicidad
7
Q
vreugde, genoegen
A
el placer
8
Q
vreugde, blijdschap
A
la alegría
9
Q
zich verheugen (over)
A
alegrarse (de)
10
Q
verheugen
A
alegrar
11
Q
rustig, kalm
A
tranquilo,a
12
Q
tot rust komen
A
tranquilizarse
13
Q
sympathie
A
simpatía
14
Q
liefde
A
el amor
15
Q
genegenheid
A
el cariño
16
Q
verliefd zijn op iemand
A
estar enamorados de alguien
17
Q
zin hebben om + inf
A
tener ganas de + inf
18
Q
ongenoegen
A
el disgusto
19
Q
triest, verdrietig
A
triste
20
Q
verdriet
A
la tristeza
21
Q
huilen, wenen
A
llorar
22
Q
traan
A
la lágrima
23
Q
schaamte
A
la vergüenza
24
Q
zich schamen
A
avergonzarse (ue)
25
zich vervelen
aburrirse
26
bezorgd
preocupado,a
27
nerveus
nervioso,a
28
angst
el miedo
29
bang zijn
tener miedo
30
vrezen
temer
31
schrikken
asustarse
32
schrik
el susto
33
beklemming
la angustia
34
boos worden op
enfadarse con
35
boos zijn op
estar enfadados con
36
afgunst, jaloezie
la envidia
37
groen van afgunst worden
ponerse verde de envidia
38
jaloers
estar envidioso, a de
39
benijden
envidiar
40
jaloers zijn
tener celos
41
haat
el odio
42
haten
odiar
43
wantrouwen
desconfiar (í)
44
teleurstellen
decepcionar
45
hartelijk
afectuoso,a / cordial
46
het vertrouwen
la confianza
47
hoop
la esperanza
48
vertwijfeld, wanhopig
desesperado,a
49
illusie
la ilusión
50
teleurgesteld
desilusionado,a
51
ontgoocheld raken
desilusionarse
52
indruk maken
impresionar
53
indruk
la impresión
54
aantrekken
atraer
55
aantrekking
la atracción
56
stimulans
el estímulo
57
bevrediging
la satisfacción
58
enthousiast maken
entusiasmar
59
enthousiast zijn
entusiasmarse
60
in vuur en vlam raken
apasionarse
61
passie
la pasión
62
dulden, verdragen
soportar
63
zorg, ongerustheid
la preocupación
64
zucht, verzuchting
el suspiro
65
ergeren
fastidiar
66
woede
la rabia
67
wrok
el rencor
68
opvliegend zijn
tener mal genio
69
zich beklagen
quejarse de
70
vragen, verzoeken
rogar (ue)
71
verzoeken om
solicitar
72
verzoek
la petición
73
wens
el deseo
74
precies
preciso,a
75
eisen
exigir
76
beogen, beweren
afirmar
77
onthullen, prijsgeven
revelar
78
verleiden
seducir
79
loven, prijzen
alabar
80
bevestiging
la confirmación
81
garanderen
garantizar
82
Asjemenou
Cielos
83
Verdorie!
Caramba
84
Genoeg!
Basta
85
Welnee, hoe kom je erbij?
Qué va!
86
oordeel, mening
el juicio
87
gewoon, gebruikelijk
corriente
88
nuttig, bruikbaar
útil
89
nutteloos
inútil
90
praktisch, handig
práctico
91
geheimzinnig
misterioso,a
92
feit
el hecho
93
schuld
la culpa
94
door jouw schuld
por tu culpa
95
zich storen (aan)
molestarse
95
bedriegen, oplichten
engañar
96
hinder, last
la molestia
97
slaan
pegar
98
slag, klap
pelearse
99
gevaarlijk
peligroso,a
100
respect, eerbied
el respecto
101
waarderen
apreciar
102
schatten
estimar
103
aangenaam
agradable
104
geluk hebben
tener suerte
105
geweldig, schitterend
estupendo,a
106
prachtig
maravilloso,a
107
mooi
hermoso,a
108
verschrikkelijk
terrible, horrible
109
antipathiek
antipático,a
110
imbeciel
imbécil
111
lastig
pesado,a
112
merkwaardig
raro,a
113
beroemd
famoso,a
114
belangrijk
importante
115
belang, betekenis
la importancia
116
ongelofelijk
increíble
117
onjuist
incorrecto,a
118
mening
el parecer
119
begrip, mening
el concepto
120
criterium
el criterio
121
tegengesteld
opuesto,a
122
relatief
relativo,a
123
verrassend
sorprendente
124
waarschijnlijkheid
la probabilidad
125
waar
verdadero,a
126
onmisbaar
indispensable
127
wezenlijk
esencial