unit 1 vocabulary + e-mail rules Flashcards
(153 cards)
kleinhandel, detailhandel
retail
detailhandelaar
a retailer
winkel van een liefdadigheidsinstelling
charity shop
drogist
chemist(‘s)
discountwinkel
discount store
krantenverkoper, kioskhouder
newsagent’s
nachtwinkel
night shop
slijterij (drankzaak)
off licence
fabriekswinkel, outlet
outlet store
pop-upwinkel
pop-up store
handelaar in kantoorbenodigdheden
stationer(‘s)
supermarkt
supermarket
hypermarkt
hypermarket
warenhuis
department store
winkelcentrum
shopping centre, mall
online winkel
E-shop, online shop
zoeken op het internet
to browse (the web)
een online catalogus raadplegen
to consult an online catalogue
showrooming (een artikel in een winkel bekijken maar online kopen)
to showroom
een webshop bezoeken
to visit a webshop
merkproducten
branded items/goods
merkloos product (wit product)
generics
huismerk
house/home/own brand
indicatieve merken
signpost brands