Unit 2 Flashcards
(112 cards)
a guide dog
een blindengeleidehond
visually impaired people, partially-sighted people
slechtzienden
to avoid a collision
een botsing vermijden
to navigate around obstacles
obstakels omzeilen
to find an entrance and/or exit
een ingang of uitgang vinden
an unoccupied area
een vrije plaats
an empty seat
een lege stoel
to halt
stoppen
to indicate curbs, steps or stairs
stoepranden, tredes of stappen aangeven
a hearing dog
een signaalhond
people with hearing impairment, hard of hearing people
slechthorenden
to alert someone to specific sounds
iemand voor bepaalde geluiden waarschuwen
to qualify as an assistance animal
in aanmerking komen als assistentiedier
a service dog
een geleidehond
people with disabilities
mensen met een beperking
people in a weelchair
mensen in een rolstoel
people with mobility issues
mensen met mobiliteitsproblemen
to carry bags
zakken dragen
to retrieve objects
voorwerpen halen
out of someone’s reach
buiten iemands bereik
to open or shut drawers
lades openen en sluiten
to fetch a beverage
een drankje halen
to lug something
sleuren
a heavy basket
een zware mand