Unit 2.1 Flashcards
(54 cards)
1
Q
De pers
A
The perss
2
Q
Een verkeersinformatie
A
A traffic report
3
Q
Een weerbericht
A
A weather report
4
Q
Een weersvoorspelling
A
A weather forecast
5
Q
Uitrusting
A
Equipment
6
Q
Een foto,opname
A
A shot
7
Q
Een busje,bestelwagen
A
A van
8
Q
Een parkeerterrein
A
A car park
9
Q
Een kortere weg
A
A short-cut
10
Q
Oponthoud
A
Hold-up
11
Q
Een ingang
A
An entrance
12
Q
Een uitgang
A
An exit
13
Q
Een risico
A
A risk
14
Q
Geluk
A
Luck
15
Q
Een mist
A
A fog
16
Q
Regen
A
Rain
17
Q
Sneeuw
A
Snow
18
Q
Een moment,ogenblik
A
A moment
19
Q
Een eeuw
A
A century
20
Q
Gedragen
A
To act
21
Q
Doen alsof
A
To pretend
22
Q
Rekenen op
A
To count on
23
Q
Geloven
A
To believe
24
Q
Herkennen
A
To recognize
25
Parkeren
To park
26
Aanzetten
To turn on
27
Uitzetten
To turn off
28
Opstappen
To get on
29
Uitstappen
To get off
30
Ophalen
To pick up
31
Afzetten
To drop Off
32
Mooi
Pretty
33
Mooi,heerlijk
Beautiful
34
Lelijk
Ugly
35
Klaar
Ready
36
Op tijd
In time
37
Primeur,groot nieuws
Scoop
38
Zo meteen
Any moment now
39
Lobby, foyer
Lounge
40
Hoort niet thuis
Doesn't belong
41
Konden niet, waren in staat
Weren't able to
42
Installeren
Set up
43
Haastte zich weg
Rushed off
44
Verdorie
Blast
45
Ten gevolgd van
Due to
46
Dicht
Dense
47
Op het punt staan
About to
48
Wordt omgeleid
Is diverted
49
Dat is het toppunt
That's just great
50
Meer, nadere
Further
51
Primeur, exclusief nieuws
Exlusive
52
Op weg naar
Heading for
53
Kan verkregen worden
Can be obtained
54
Een verslaggever
A reporter
