unit 3 Flashcards
1
Q
een haven
A
a harbour
2
Q
hoogbouw
A
high rise
3
Q
wolkenkrabber
A
a skyscraper
4
Q
een openbare ruimte
A
a public space
5
Q
een wijk
A
a borough
6
Q
en woongebied
A
a residential area
7
Q
een voorstad
A
a suburb
8
Q
de stadsrand
A
the outskirts
9
Q
opstopping
A
cogestion
10
Q
de capaciteit
A
a capacity
11
Q
levendig
A
lively
12
Q
typisch voor een wereldstad
A
comopolitan
13
Q
toegang hebben tot
A
to have acces to
14
Q
vastgoed
A
real estate
15
Q
een inwoner
A
a resident
16
Q
huur betalen
A
to pay rent
17
Q
een beweegreden
A
a motive
18
Q
vluchten
A
to flee
19
Q
verolging
A
persecution
20
Q
onderdrukking
A
oppression
21
Q
ballingschap
A
ecile
22
Q
ballingschap
A
ecxile
23
Q
verhongering
A
starvation
24
Q
zich vestigen
A
to stelle
25
een kolonist
a settler
26
en nedezettig
a settlement
27
en geloofbelijden
to practise a religion
28
n bevolking
a population
29
een minderheid
a minority
30
een meerdrheid
a majority
31
en volkstelling
a census
32
een smeltkroes
a melting pot
33
asiel aanvragen
to seek asylum
34
asiel verlenen
to grant asylum
35
samenlven
to co exist
36
herkomst
ethnicity
37
spanning
tension
38
verdraagzaamheid
tolerance
39
onverdraagzaamheid
bigotry
40
terughoudend
reluctance
41
afkeer
resentment
42
gastvrijheid
hospitality
43
vijandigheid
hostility
44
vreemdelingenangst
xenephobia
45
toelaten
to allow
46
weigeren
to deny
47
ondersteunen
to support
48
zich verzette tegen
to oppose
49
buitnehouden
to keep out
50
deporteren
to deport
51
een bedrijf leiden
to run a business
52
werknemers aannemen
to hire employees
53
werknemers ontslaan
to lay off employees
54
tewerkstelling
employement
55
beroepsbevolling
a workforce
56
het aanbod
supply
57
e vraag
demand
58
een arbeidsmarkt
a job market
59
welvaart
welfare
60
produceren
to manufacture
61
een fabrieksbaan
a manufacturing job
62
productie
manufactured
63
verwerkte produtcen
goods
64
handerl drijven
to trade
65
handelwaar
trading goods
66
landbouw
agriculture
67
bedrijfsgerich
business oriented
68
een deeleconomie
a sharing economy
69
de inkomsten
income
70
de uitgave
expenses
71
een omzet
a revenue
72
een winst
a profit
73
een verlies
a loss
74
een overmaat
an excess
75
inversteren
to invest
76
een inverstering
an investment
77
een inversteerder
an inverstor
78
een kapitaal
a capital
79
geld lenen
to take a loan
80
een rentevoet
an interest rate
81
een schuld
a debt
82
schuld opstapele
to accumulate debt
83
blut zijn
to go broke
84
faillissement
bankruptcy
85
een aandelenbeurs
a sock exchange
86
een aandeel
a share
87
een financiele markt
a financial market
88
een munteenheid
a currency
89
de kosten voor levensonderhoud
tho cost of living
90
geld verdienen
to make a buck
91
rijk zijn
to be loaded
92
n ruwe schatting
a balllpark figure
93
een dichtgetimmerde ruit
a boarded up window
94
een voedingsbodem
a breeding ground
95
een kerk gemeenschap
a congregation
96
een fractie van een seconden
a split second
97
een volksstam
a tribe
98
het belang van
for the sake of
99
inheems
indigenous
100
verspreid
scattered
101
te veel kosten
to break the bank
102
onafhankelijkheid schenken aan
to grant independence
103
de pris betalen
to pay the price
104
met harde hand regeren
to rule with an iron fist
105
de storm doortaan
t wether the storm