Unit 4 Eng - NL Flashcards
1
Q
Asset
A
Voordeel
2
Q
Backlash
A
Tegenreactie
3
Q
Bias
A
Vooroordeel
4
Q
Boast
A
Opscheppen
5
Q
Constrain
A
Beperken
6
Q
Convey
A
Overbrengen
7
Q
Drawback
A
Nadeel
8
Q
Erode
A
Aantasten
9
Q
Fuel
A
Aanwakkeren
10
Q
Hike
A
Lange wandeling
11
Q
Novelty
A
Nieuwigheid
12
Q
Premature
A
Voorbarig
13
Q
Provided
A
Mits
14
Q
Reinforcement
A
Versterking
15
Q
Surge
A
Plotselinge toename
16
Q
Sustain
A
In stand houden
17
Q
Tadpole
A
Kikkervisje
18
Q
Toddler
A
Peuter
19
Q
Uptight
A
Zenuwachtig
20
Q
Wrap
A
Inpakken
21
Q
Arithmetic
A
Rekenen
22
Q
Berate
A
Een uitbrander geven
23
Q
Catch out
A
Iemand op een leugen / fout betrappen
24
Q
Counselling session
A
Begeleidingsgesprek
25
Crank
Rare vogel
26
Denounce
Vooroordelen
27
Disdainful
Minachtend
28
Dismayed
Onsteld
29
Equation
Vergelijking
30
Extract from
Halen uit
31
Go berserk
Door het lint gaan
32
Major
Belangrijkste
33
Point out to
Erop wijzen
34
Put down
Vernederen
35
Question
In twijfel trekken
36
Renowned
Beroemd en gerespecteerd
37
Sequence
Volgorde
38
Simplify
Vereenvoudigen
39
Untainted
Smetteloos