Unit 7: Je pars Flashcards
(44 cards)
1
Q
met de bus
A
en (auto)car
2
Q
met het vliegtuig
A
en avion
3
Q
met de trein
A
en train
4
Q
te voet
A
à pied
5
Q
met de auto
A
en voiture
6
Q
met de fiets
A
à vélo
7
Q
het is warm
A
Il fait chaud
8
Q
het is koud.
A
Il fait froid
9
Q
er is een hittegolf
A
Il y a une canicule
10
Q
de temperaturen zijn zacht
A
Il y a des températures douces
11
Q
het regent
A
Il pleut
12
Q
het sneeuwt
A
Il neige
13
Q
naar de kust
A
sur la côte
14
Q
naar het platteland
A
à la campagne
15
Q
naar het bos
A
dans la forêt
16
Q
à la mer/à la plage
A
naar zee
17
Q
naar de bergen
A
dans les montagnes
18
Q
naar de stad
A
en ville
19
Q
op de camping
A
au camping
20
Q
op de dijk
A
à la digue
21
Q
in een hotel
A
à l’hôtel
22
Q
in een toerisme-bureau
A
à l’office du tourisme
23
Q
in een restaurant
A
au restaurant
24
Q
ik ben … vergeten
A
J’ai oublié
25
ik ben ... verloren
J’ai perdu
26
ik heb ... omgestoten
J’ai renversé
27
men heeft ... gestolen
on a volé
28
ik zoek ...
je cherche
29
ik ben verloren gelopen
je suis perdu(e)
30
de rekening
l’addition (f)
31
de tanden-borstel
la brosse à dents
32
de airco
la clim
33
de sleutel
la clé
34
de billenkar
le cuistax
35
de folder
le dépliant
36
de openings-uren
les heures d’ouverture
37
het zwembad
la piscine
38
het stadsplan
le plan de ville
39
de schotel
le plat
40
het scheer-apparaat
le rasoir
41
de handtas
le sac à main
42
de wellness
le spa
43
het tennis-terrein
le terrain de tennis
44
wat
quoi of qu’est-ce que
