Unita 9 Flashcards
(185 cards)
1
Q
de accessoires
A
gli accessori
2
Q
de accessoire
A
l’accessorio
3
Q
de stylist
A
lo stilista / la stilista
4
Q
elkaar terugzien
A
rivedersi
5
Q
elkaar verlaten, achter zich laten
A
lasciarsi
6
Q
Een ontmoeting
A
Un incontro
7
Q
zich voelen
A
sentirsi
8
Q
verwoest
A
distrutto
9
Q
de kleine uurtjes
A
le ore piccole
10
Q
hetzelfde verhaal
A
la solita storia
11
Q
het verjaardagsfeest
A
la festa di compleanno
12
Q
aandringen
A
insistere
13
Q
urenlang
A
per ore
14
Q
de winkelbediende (vr.)
A
la commessa
15
Q
de winkelbediende (mann.)
A
il commesso
16
Q
zich vermaken
A
divertirsi
17
Q
verliefd worden op
A
innamorarsi (di)
18
Q
het telefoontje
A
la telefonata
19
Q
in het verleden
A
in passato
20
Q
bij elkaar komen/zijn
A
mettersi insieme
21
Q
hopeloos verliefd
A
innamorato cotto
22
Q
mondje dicht!
A
acqua in bocca!
23
Q
zich zorgen maken om
A
preoccuparsi (di)
24
Q
vertrouwen hebben in. vertrouwen
A
fidarsi (di)
25
op basis van
in base a
26
kleden
vestire
27
zich (aan)kleden
vestirsi
28
zich zelf, haar zelf
se stesso (se stessa)
29
inslapen
addormentarsi
30
zich uitdrukken
esprimersi
31
zich haasten
sbrigarsi
32
zich slecht/ziek voelen
sentirsi male
33
Ik heb het in de etalage gezien
L’ho vista in vetrina
34
etalage
la vetrina
35
de maat
la taglia
36
het bloesje
la camicetta
37
katoen
il cotone
38
zijde
la seta
39
leer
la pelle
40
bruin
marrone
41
de hak
il tacco
42
contant betalen
pagare in contanti
43
de stof
il tessuto
44
van welke kleur
di che colore
45
welke (kleding)maat heeft u?
che taglia porta?
46
de paskamer
il camerino
47
daar
là / lì
48
achterin
in fondo
49
hij/het staat u erg goed
Le sta molto bene
50
een korting van 20 %
uno sconto del 20%
51
de schoenenwinkel:
il negozio di calzature
52
in de mode
di moda
53
welke (schoen)maat heeft u?
che numero porta?
54
soepel, zacht
morbido
55
(op) hoeveel komen ze?
quanto vengono?
56
de vaste prijs
il prezzo fisso
57
het koopje
il saldo
58
zich (onder)verdelen
dividersi
59
betreffend
rispettivo
60
de suggestie
il suggerimento
61
de stijl
lo stile
62
klassiek
classico
63
bereid om
disposto a
64
hoeveel is het?
quant’è?
65
in de mode
alla moda (ook: di moda)
66
krap
stretto
67
Kledingstukken
Capi di abbigliamento
68
het kledingstuk
il capo di abbigliamento
69
het damesjasje
la giacca da donna
70
het jasje
la giacca
71
de (winter)jas
il cappotto
72
het overhemd
la camicia
73
de broek
i pantaloni
74
de stropdas
la cravatta
75
de zonnenbril
gli occhiali da sole
76
de trui
il maglione
77
het vestje, hesje, jack
il giubbotto
78
de trui
il pullover
79
aantrekken, dragen
indossare
80
het t-shirt
la t-shirt
81
de stof
la stoffa
82
dichtgeknoopt
abbottonato
83
zich uitkleden
spogliarsi
84
rose
rosa
85
zich voorbereiden
prepararsi
86
zich omkleden
cambiarsi
87
beginnen met
mettersi (a)
88
serieus
seriamente (bijwoord)
89
boos worden
arrabbiarsi
90
ongelijk hebben
avere torto
91
Hoe laat kunnen we elkaar zien?
A che ora ci possiamo vedere?
92
zich wenden tot
rivolgersi a
93
zich bezighouden met
occuparsi (di)
94
zich verdedigen
difendersi
95
Wat denk je ervan?
Cosa ne pensi?
96
de trui
il golf
97
gedetailleerd
dettagliatamente
98
het geduld
la pazienza
99
Hoe leeft men in Italië?
F. Come si vive in Italia?
100
het studentenleven
la vita da studente
101
overdrijven
esagerare
102
de docent(e)
il / la docente
103
onderwerp
soggetto
104
veranderen, omzetten
trasformare
105
optimist
l’ottimista
106
optimistich
ottimisto
107
de vriendschap
l’amicizia
108
nutteloos
inutile
109
Het toepassen
Abilità
110
het begrip
la comprensione
111
geschikt, juist, opportuun
opportune
112
de sjaal
la sciarpa
113
wol
lana
114
met strepen
a righe
115
de streep
la riga
116
bekleed met bont
rivestito di pelliccia
117
bekleden
rivestire
118
het bont
la pelliccia
119
de trui
la maglia
120
met lange mouwen
a maniche lunghe
121
de mouw
la manica
122
prijsgeven, onthullen
rivelare
123
het winkelcentrum
il centro commerciale
124
relatief
relativamente
125
de beschikbaarheid
la disponibilità
126
van plan zijn om
avere intenzione (di)
127
De Italiaanse mode
La moda italiana
128
de verfijndheid, het raffinement
la raffinatezza
129
ontwikkeld
sviluppato
130
ontwikkelen
sviluppare
131
de export
l’esportazione
132
zich veroorloven
permettersi
133
design kledingstuk
il capo firmato
134
het grootste gedeelte van
la maggior parte di
135
de hoge kwaliteit
l’alta qualità
136
tegen lagere prijzen
a prezzi più bassi
137
de (mode)show
la sfilata
138
het modehuizen
la casa di moda
139
het imperium
l’imperio
140
de eigen winkel
il negozio proprio
141
de Hollywood ster
la stella di Hollywood
142
het kostuum
il completo
143
het mantelpakje
il tailleur
144
luxe
lusso
145
high society
alta società
146
de maatschappij
la società
147
produceren
produrre
148
het artikel
l’articolo
149
onder andere
fra l’altro
150
leiding geven aan
dirigere
151
met een stijl
dallo stile
152
de geur, het parfum
il profumo
153
levendig
vivace
154
meerkleurig
multicolore
155
ondertekenen
firmare
156
luxueus
di lusso
157
is ertoe gekomen om te bouwen
è arrivato a costruire
158
langzaamaan
pian piano
159
langzaam, rustig
piano
160
echt en eigen
vero e proprio
161
gebaseerd op
basato su
162
kleuren
colorare
163
de klantenkring
la clientela
164
jong
giovanile
165
door middel van, middels
tramite
166
provocerend
provocatorio
167
opwekken
suscitare
168
de polemieken
la polemica
169
betekenen
significare
170
de producent
il produttore
171
hier: de grote naam
la firma
172
evengoed, net zo
altrettanto
173
het sieraad
il gioiello
174
bewerkt goud
oro lavorato
175
grenzenloos, ongelimiteerd
senza limiti
176
de grens, de limiet
il limite
177
heeft veel te danken aan
deve molto a
178
erven
ereditare
179
het bedrijf
l’azienda
180
de elegantie
l’eleganza
181
verfijndheid
la finezza
182
machtig
potente
183
de organisatie
l’organizzazione
184
inlichten vragen over
informarsi su
185
het hokje
il riquadro
