Validiteitsvormen Flashcards
(13 cards)
Inhoudsvaliditeit
De mate waarin de inhoud van een test representatief is voor de gedragingen die de test beoogt te meten.
Voor een goede inhoudsvaliditeit, moet een test compleet zijn voor een construct (i.e. het moet alle facetten van de te meten gedraging behandelen)
Strategie om inhoudsvaliditeit te bepalen
Expertpanel om relevantie van items te beoordelen
Criteriumvaliditeit
De correlatie tussen de predictor (testscore) en het criterium (gedrag) –> De mate waarin de test een correcte voorspelling is van gedrag
Twee vormen van criteriumvaliditeit
Concurrente validiteit en predictieve validiteit
Concurrente validiteit
Hoe goed een testscore simultaan gedrag voorspelt (dus, je neemt beide op hetzelfde moment af en kijkt naar de correlatie op het moment) - vorm van criteriumvaliditeit
Predictieve validiteit
Hoe goed een testscore een bepaald criterium in de toekomst voorspelt. Hierin zit geheid een foutmarge omdat je iets wil voorspellen, dit is de standaard schattingsfout (SEest). - vorm van criteriumvaliditeit
Standaard schattingsfout (SEest)
Onderdeel van predictieve validiteit, geeft de te verwacthen fout in de schatting van het criterium gebaseerd op de testscore weer.
Begripsvaliditeit
De mate waarin de test een goede afspiegeling is van het te meten construct (dus, meet je wel wat je wil meten en alleen wat je wil meten)?
Twee vormen van begripsvaliditeit
Convergente validiteit en discriminante validiteit
Convergente validiteit
De correlatie tussen jouw test en een andere test die hetzelfde construct meet (idealiter hoog)
Discriminante validiteit
De correlatie tussen jouw test en een andere test die een ander construct meet (idealiter laag)
Drie manieren om begripsvaliditeit te meten
- Vergelijking met andere tests (convergente en discriminante validiteit)
- Factoranalyse
- Vergelijking tussen groepen
Indruksvaliditeit (face validity)
Subjectieve vorm van validiteit, de vaide indruk van testitems op zowel de testgebruikers als testpersonen.