Validiteitsvormen Flashcards

(13 cards)

1
Q

Inhoudsvaliditeit

A

De mate waarin de inhoud van een test representatief is voor de gedragingen die de test beoogt te meten.
Voor een goede inhoudsvaliditeit, moet een test compleet zijn voor een construct (i.e. het moet alle facetten van de te meten gedraging behandelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Strategie om inhoudsvaliditeit te bepalen

A

Expertpanel om relevantie van items te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Criteriumvaliditeit

A

De correlatie tussen de predictor (testscore) en het criterium (gedrag) –> De mate waarin de test een correcte voorspelling is van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Twee vormen van criteriumvaliditeit

A

Concurrente validiteit en predictieve validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Concurrente validiteit

A

Hoe goed een testscore simultaan gedrag voorspelt (dus, je neemt beide op hetzelfde moment af en kijkt naar de correlatie op het moment) - vorm van criteriumvaliditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Predictieve validiteit

A

Hoe goed een testscore een bepaald criterium in de toekomst voorspelt. Hierin zit geheid een foutmarge omdat je iets wil voorspellen, dit is de standaard schattingsfout (SEest). - vorm van criteriumvaliditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Standaard schattingsfout (SEest)

A

Onderdeel van predictieve validiteit, geeft de te verwacthen fout in de schatting van het criterium gebaseerd op de testscore weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begripsvaliditeit

A

De mate waarin de test een goede afspiegeling is van het te meten construct (dus, meet je wel wat je wil meten en alleen wat je wil meten)?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Twee vormen van begripsvaliditeit

A

Convergente validiteit en discriminante validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Convergente validiteit

A

De correlatie tussen jouw test en een andere test die hetzelfde construct meet (idealiter hoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Discriminante validiteit

A

De correlatie tussen jouw test en een andere test die een ander construct meet (idealiter laag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drie manieren om begripsvaliditeit te meten

A
  1. Vergelijking met andere tests (convergente en discriminante validiteit)
  2. Factoranalyse
  3. Vergelijking tussen groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Indruksvaliditeit (face validity)

A

Subjectieve vorm van validiteit, de vaide indruk van testitems op zowel de testgebruikers als testpersonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly