verbes irrégulier-RE ('25) Flashcards
vertaling (74 cards)
1
Q
verslaan
A
battre
2
Q
vellen
A
abattre
3
Q
vechten
A
se battre
4
Q
strijden
A
combattre
5
Q
bespreken
A
débattre
6
Q
zich verzetten
A
se débattre
7
Q
drinken
A
boire
8
Q
besluiten
A
conclure
9
Q
kennen
A
connaître
10
Q
uitsluiten
A
exclure
11
Q
insluiten
A
inclure
12
Q
verschijnen
A
apparaître
13
Q
verdwijnen
A
disparaître
14
Q
herkennnen
A
reconnaître
15
Q
naaien
A
coudre
16
Q
loskomen
A
découdre
17
Q
weer naaien
A
recoudre
18
Q
geloven
A
croire
19
Q
groeien
A
croître
20
Q
toenemen
A
accroître
21
Q
zeggen
A
dire
22
Q
herhalen
A
rediret
23
Q
tegenspreken
A
contredire
24
Q
verbieden
A
interdire
25
kwaadspreken
médire
26
voorspellen
prédire
27
beschrijven
décrire
28
inschrijven
inscrire
29
voorschrijven
prescrire
30
onderschrijven
souscrire
31
doen
faire
32
namaken
contrefaire
33
losmaken
défaire
34
opnieuw maken
refaire
35
voldoen
satisfaire
36
lezen
lire
37
plaatsen
mettre
38
verkiezen
élire
39
herlezen
relire
40
toegeven
admettre
41
uitzenden
émettre
42
toestaan
permettre
43
beloven
promettre
44
onderwerpen
soumettre
45
overbrengen
transmettre
46
malen
moudre
47
bevallen
plaire
48
niet bevallen
déplaire
49
elkaar bevallen
se plaire
50
nemen
prendre
51
oplossen
résoudre
52
lachen
rire
53
leren
apprendre
54
begrijpen
comprendre
55
ondernemen
entreprendre
56
terugnemen
reprendre
57
verassen
surprendre
58
opmerken
apercevoir
59
décevoir
ontgoochelen
60
vergeven
absoudre
61
glimlachen
sourire
62
verbreken
rompre
63
onderbreken
interrompre
64
volstaan
suffire
65
volgen
suivre
66
achtervolgen
poursuivre
67
zwijgen
se trair
68
melken
traire
69
verstrooien
traire
70
uittrekken
extraire
71
aftrekken
soustraire
72
overtuigen
convaincre
73
leven
vivre
74
herleven
revivre